Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:121

ECLI:NL:TGZCTG:2016:121

Datum uitspraak: 15-03-2016

Datum publicatie: 15-03-2016

Zaaknummer(s): C2014.468

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager is ontvankelijk in zijn beroep nu hij voldoende duidelijk naar voren heeft gebracht welke gedragingen zijn klacht omvat. Gelet op zijn bewoordingen in het beroepschrift beoogt klager zijn klacht in hoger beroep in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.468 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., keel-, neus- en oorarts, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.J. de Groot te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 23 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de kno-arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 26 augustus 2014, onder nummer 13/296 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De kno-arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.466, C2014.467 en C2014.469 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 februari 2016, waar zijn verschenen klager en namens de kno-arts haar gemachtigde. Klager en de gemachtigde van de kno-arts hebben de wederzijdse standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 De klacht betreft de mogelijke oorzaak van de malaiseklachten van klager.

2.2 Klager heeft in 1991 een Caldwell Luc operatie ondergaan, alsmede een endodontische behandeling van kies 26 in de bovenkaak. Dit element is, evenals buurelement 25 ongeveer drie jaar geleden verwijderd.

2.3 Sindsdien heeft klager last van groen snot, malaiseklachten en een drukkend gevoel op de aangezichtszenuw. Hij heeft hiervoor diverse KNO-artsen en kaakchirurgen geconsulteerd om een vermeend bultje in de linker kaakholte te laten verwijderen, dat volgens klager de oorzaak is van zijn klachten. In E. is hij daartoe twee maal geopereerd, waarbij geen bultje verwijderd is.

2.4 Op 25 oktober 2011 heeft verweerster klager gezien. In augustus en september van dat jaar was klager onder behandeling van een andere, toen nog in het ziekenhuis te F. werkzame, KNO-arts.

2.5 In de status staat over dit consult onder meer genoteerd:`Lichamelijk onderzoek: Nasendoscopie: volstrekt open Claoue + sinus max links. Geen pusafvloed. Geen slijmvliesafwijkingen. Volstrekt rustig beeld. Onderzoek buccogingivaalploo1 links: geen afwijkingen, behoudens oude litteken. Uitslagen onderzoek: CT sinus 26-8-2011:... Nog geen coronale reconstructies beschikbaar. Zijn per direct door C. aangevraagd..

....Beleid:1. Aanvragen coronale reconstructies CT sinus...

2. Uitgebreide uitleg: Bij status na Claoue blijft dagelijks spoelen van belang, gezien er anders pus/slijmophoping plaatsvindt in de maxillaire holte. De natuurlijke afvloed is verstoord door het aanleggen van Claoue. Patient geeft aan geen vertrouwen te hebben in het spoelen en is niet voornemens dit nog te gaan doen.. 3. Ev ICC neuroloog voor behandeling met amytryptilline Evt verwijzing naar rhinologische gespecialiseerd centrum (Pt wil echter niet terug naar G.)

2.6 Tijdens het vervolgconsult van 15 november 2011 is de uitslag van de CT-scan besproken en is endoscopisch onderzoek van de sinus maxillaris links gedaan, waarbij klager heeft meegekeken. Er werd geen slijm, geen slijmzwelling, noch andere afwijkingen gezien.

2.7 Omdat verweerster in haar ziekenhuis geen verdere therapeutische opties zag, heeft zij verwijzing naar het H. voorgesteld, nu ook het G. bijholten team geen oplossing zag voor klagers probleem.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager stelt dat in zijn kaakholte een onnatuurlijk bultje zit, vrijwel zeker gevuld met palladiummateriaal, afkomstig van voornoemde zenuwbehandeling.

Een streptococcenbacterie in het bultje zou telkens groen snot veroorzaken.

Klager wijt zijn malaiseklachten aan dit bultje.

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in, dat verweerster ontkent dat er een bultje zou bestaan. Op klagers wens het bultje operatief te verwijderen is zij niet ingegaan.

Het door verweerster voorgestelde spoelen van de neus acht klager geen oplossing voor het verwijderen van een onnatuurlijk bultje.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1Voor de tuchtrechtelijke toetsing is niet van belang of het handelen van verweerster beter had gekund, maar of verweerster met haar handelen is gebleven binnen de grenzen die de professionele standaard ten tijde van dat handelen aan de beroepsuitoefening stelde.

Verweerster heeft, naar het oordeel van het college, uitgebreid en zorgvuldig onderzoek gedaan naar de door klager gepresenteerde klachten.

Dat zij daarbij geen onnatuurlijk bultje heeft kunnen lokaliseren, en geen corpus alienum (palladium vulmateriaal) doet daar niet aan af.

5.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen evidente afwijkingen op KNO gebied heeft kunnen vaststellen waarvoor een operatie geindiceerd was omdat het vermeende bultje niet kon worden geobjectiveerd. Dat oordeel acht het college te billijken, en zeker niet klachtwaardig. Zij heeft zorgvuldig gehandeld door endoscopisch onderzoek te verrichten en de volledige uitslag van de CT sinus op te vragen en te beoordelen en met klager de mogelijkheid van verwijzing naar een specialistisch neusbijholte centrum te bespreken.

5.3 Uit wat in de status is genoteerd en gelezen het verweer, heeft het college geen enkel aanknopingspunt gevonden voor klagers stelling dat verweerster geweigerd heeft hem bloeduitslagen mede te delen, noch dat zij hem niet had willen doorverwijzen.

Omdat klager dit wel heeft gesteld, kan het college niet uitmaken wie in casu gelijk heeft, omdat ondanks het genoteerde in de bijgevoegde status, aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij beide partijen een andere versie geven van de feiten, het vaste tuchtrechtspraak is dat wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus hier niet vaststellen, waarmee dit deel van de klacht niet kan slagen.

5.4 Hoewel het college het voor klager betreurt dat nog immer de oorzaak van zijn klachten niet gevonden is, acht het college dit niet te wijten aan enig handelen of nalaten van verweerster.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht als geheel kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De kno-arts verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, omdat klager niet heeft aangegeven tegen welke onderdelen van de bestreden beslissing zijn hoger beroep zich richt. Subsidiair voert de kno-arts inhoudelijk verweer en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.2 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager voldoende duidelijk naar voren heeft gebracht welke gedragingen zijn klacht omvat. Gelet op zijn bewoordingen in het beroepschrift beoogt klager zijn klacht in hoger beroep in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Onder deze omstandigheden is klager ontvankelijk in zijn hoger beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en dr. C.J. Brenkman en prof. dr. A. Vissink, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

15 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.