Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:141

ECLI:NL:TGZCTG:2016:141

Datum uitspraak: 24-03-2016

Datum publicatie: 24-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.239

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De zoon van klaagster heeft PDD NOS met ADHD en is voor dagklinische behandeling aangemeld bij een instelling, gericht op complexe kinder- en jeugdproblematiek. Verweerster was als kinder- en jeugdpsychiater werkzaam bij deze instelling en was hoofdbehandelaar van de zoon van klaagster. Klaagster stelt dat zij en haar zoon slecht zijn behandeld door de psychiater en haar team. Haar verwijten zien specifiek op het volgende: de behandeling van haar zoon als zodanig; het slordig omgaan met afspraken waardoor de zoon van klaagster steeds dikker is geworden gedurende zijn verblijf in de instelling; het slordig omgaan met notulen waardoor de diagnose ADD bij klaagster niet uit de rapporten is verdwenen; het uit persoonlijke rancune stoppen met het contact met klaagster; het tegen de wil van klaagster en haar zoon doorsturen van gegevens naar instanties waar klaagster zelf contact mee opgenomen heeft; een onterechte melding bij het AMK. Klacht door Regionaal Tuchtcollege in al haar onderdelen ongegrond verklaard en afgewezen. Beroep verworpen.

-----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.239 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, jurist bij VvAA te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klaagster-heeft op 6 oktober 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen psychiater C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 juni 2015, onder nummer Rep.nr. G2014/98, heeft dat College de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard en afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Tot slot is een brief van klaagster van 18 december 2015 aan het procesdossier toegevoegd.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.240 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

21 januari 2016, waar is verschenen de arts, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster heeft bij brief van 11 januari 2016 te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn.

Mr. Haverkate heeft ter toelichting op de standpunten van de arts verwezen naar de schriftelijke stukken.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

De zoon van klaagster, hierna E., heeft PDD NOS met ADHD. In juni 2013 is hij via F. aangemeld voor dagklinische behandeling bij G.. G. is een instelling gericht op complexe kinder- en jeugdproblematiek.

2.2

Verweerster is als kinder- en jeugdpsychiater werkzaam bij de klinische zorg van G.. Verweerster was hoofdbehandelaar van de zoon van klaagster van 15 november 2013 tot en met 21 februari 2014.

2.3

Op 31 januari, 27 februari en 4 maart 2014 heeft verweerster geanonimiseerd overleg gevoerd met Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (hierna AMK) over de situatie van de zoon van klaagster.

2.4

Op 6 maart 2014 heeft klaagster een klacht over het handelen van verweerster ingediend bij G..

2.5

Op 21 maart 2014 heeft verweerster een melding gedaan bij het AMK over de situatie van de zoon van klaagster".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht

3.1

Klaagster is van mening dat zowel haar zoon als zij slecht behandeld zijn door de behandelend psychiater, verweerster, en haar team. Klaagster verwijt verweerster de wijze waarop zij met haar is omgegaan. De verwijten zien op het navolgende.

Eerste klachtonderdeel. Klaagster verwijt verweerster de wijze waarop de behandeling van haar zoon als zodanig heeft plaatsgevonden.

Tweede klachtonderdeel. Verweerster is slordig omgegaan met afspraken waardoor E. steeds dikker is geworden tijdens zijn verblijf in de instelling.

Derde klachtonderdeel. Verweerster is slordig omgegaan met notulen waardoor de diagnose ADD (bij klaagster) niet uit de rapporten is gehaald.

Vierde klachtonderdeel. Verweerster heeft het contact met klaagster vanwege persoonlijke rancune gestopt.

Vijfde klachtonderdeel. Verweerster heeft tegen de wil van klaagster en haar zoon in gegevens doorgestuurd naar instanties waar klaagster zelf contact mee heeft opgenomen.

Zesde klachtonderdeel. Verweerster heeft een onterechte melding bij het AMK gedaan. Klaagster heeft intern een klacht over het handelen van verweerster ingediend. In reactie daarop is een melding bij het AMK gedaan, waardoor de mogelijkheid van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van E. aan de orde kwam.

3.2

Verder voert klaagster aan dat zij sinds februari 2014 zonder hulp vanuit het persoonsgebonden budget en hulp vanuit een andere instantie heeft gezeten, waardoor zij en haar zoon onnodige last hebben ondervonden.

3.3

Bij repliek voert klaagster aan dat het AMK het onderzoek heeft afgerond en dat zij hebben geadviseerd om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van E. af te wijzen. Ook vindt het AMK klaagster geen bedreiging voor E. zijn ontwikkeling. Het dossier zal aldaar gesloten worden. De huisarts is dezelfde mening als het AMK toegedaan. Nergens blijkt uit dat de huisarts ofwel F. in een eerder stadium zorgen hebben geuit over de ontwikkeling van E.. Met E. gaat het inmiddels veel beter.

4. Het verweer

4.1

Verweerster heeft - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht dat de verwijten onterecht zijn. Verweerster is als kinder- en jeugdpsychiater werkzaam bij de klinische zorg van G. E. is in juni 2013 via F. aangemeld voor dagklinische behandeling met het verzoek tot diagnostiek te komen en (in dupliek schrijft verweerster evt. instellen) medicamenteuze behandeling in te zetten. Verweerster was hoofdbehandelaar van E. van 15 november 2013 tot en met 21 februari 2014. Omdat een dagklinische behandeling niet voldoende mogelijkheden bood om E. goed te behandelen, is besloten tot een klinische opname van E.. Het behandelteam heeft zich tot het uiterste ingespannen om de toestand van E. en de zorgen die men had met klaagster te bespreken. Helaas was het niet mogelijk om met klaagster tot een gesprek te komen. Dit blijkt ook uit het dossier. De situatie van E. was complex, mede door de verwevenheid van de problematiek van E. zelf met factoren vanuit de omgeving. Van groot belang was om op korte termijn tot een correcte diagnose te komen zodat vervolgens een accurate behandeling kon worden ingezet. Door de situatie waarin een wederzijdse communicatie met klaagster niet tot stand kon worden gebracht, ontstond een vicieuze cirkel waarbij klaagster ook steeds meer ongenoegen kreeg over het beleid met betrekking tot E. op de afdeling. Ook de huisarts en F. hebben zorgen geuit over de ontwikkeling van E.. Uiteindelijk is bij E. een diagnose gesteld maar was het niet mogelijk om met klaagster in gesprek te gaan over een vervolgbehandeling c.q. woonplek. Hierdoor kon er geen enkele vorm van behandeling gestart worden. Omdat dit wel van groot belang en noodzakelijk was, is uiteindelijk een melding gedaan bij het AMK.

4.2

Verweerster heeft de afzonderlijk door klaagster genoemde punten betwist.

Aangaande het tweede klachtonderdeel. Er was geen sprake van overgewicht bij E.. Zijn BMI bij ontslag was 22,5 en pas bij een BMI van 23 kan bij een jongen van zijn leeftijd worden gesproken van overgewicht. Wel is op de afdeling aandacht en zorg geweest voor de gewichtstoename van E..

Aangaande het tweede klachtonderdeel. Op het gebied van hygiene was nog veel te leren voor E.. Hier is op de afdeling alle aandacht voor geweest.

Aangaande het derde klachtonderdeel. In de verwijsbrief van F. d.d. 14 juni 2013 staat vermeld dat klaagster ADD heeft. Klaagster heeft in de gevoerde e-mailcorrespondentie veel opmerkingen geplaatst over deze genoemde diagnose.

Er heeft overleg plaatsgevonden en in de beschrijvende diagnostiek is naar aanleiding van haar opmerkingen veel aangepast in de rapportage. De diagnose ADD kon gelet op de problematiek bij klaagster niet inhoudelijk gewijzigd worden.

Aangaande het vierde klachtonderdeel. Er is nimmer sprake van geweest dat verweerster het contact met klaagster wilde stoppen. Wel heeft klaagster zich in het e-mailcontact persoonlijk en grievend jegens verweerster uitgelaten, waardoor verweerster kenbaar heeft gemaakt dat zij niet op een dergelijke manier mailcontact wilde onderhouden met klaagster en dat zij op email contact met een persoonlijke en grievende inhoud niet zou reageren.

Aangaande het vijfde klachtonderdeel. Klaagster heeft bij de opname van E. een akkoordverklaring voor het uitwisselen van informatie getekend. Hierin heeft klaagster toestemming gegeven om de verwijzer en de huisarts te informeren over relevante onderzoek- en behandelgegevens. In de dupliek merkt verweerster aanvullend op dat vanuit G. geen informatie is verzonden aan het H..

Aangaande het zesde klachtonderdeel. De melding bij het AMK is gedaan omdat er ernstige zorgen bestonden bij diverse betrokken hulpverleners over de ontwikkeling van E.. De melding is zorgvuldig en in eerste instantie anoniem gedaan. Er zijn voldoende aanwijzingen verzameld en klaagster is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. Klaagster heeft dit boos afgeslagen. Uiteindelijk werd na overleg met de hulpverleners en het AMK besloten om te melden. De kans op schade bij E. was reeel als er geen melding zou worden gedaan. In de dupliek merkt verweerster aanvullend op dat de melding niet was gericht op een "uithuisplaatsing". Verweerster merkt ook nog op dat het overleg over E. en het AMK begon op 31 januari 2014 en dat de interne klacht van klaagster dateert van 6 maart 2014. Er is dan ook geen enkel verband tussen het indienen van deze klacht en de gedane melding bij het AMK.

4.4

Verweerster is van mening dat zij heeft gehandeld zoals dat van haar als kinder- en jeugdpsychiater verwacht mocht worden. Tuchtrechtelijk kan haar geen verwijt worden gemaakt".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De beoordeling

5.1

Het College overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen ten tijde van het handelen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2Aangaande het eerste klachtonderdeel.

Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op de behandeling van E.. Het College heeft kennis genomen van alle ter zake ingediende stukken. Het College heeft niets gevonden waaruit blijkt dat verweerster ter zake van de behandeling van de zoon van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel treft geen doel.

5.3Aangaande het tweede klachtonderdeel.

Wat betreft het tweede klachtonderdeel geldt het navolgende. Verweerster was hoofdbehandelaar van klager en eindverantwoordelijke op de afdeling van E.. Klaagster heeft meerdere malen rechtstreeks jegens verweerster geuit dat zij belang hecht aan een gezond gewicht en eetpatroon van haar zoon. Bij opname in de instelling op 3 oktober 2013 woog E. 55 kg bij een lengte van 162 cm. Bij ontslag uit de instelling op 21 februari 2014 woog E. 61,5 kg bij een lengte van 165,5 cm. Uit vorenstaande blijkt dat E. in korte tijd flink in gewicht is toegenomen. Daar staat evenwel tegenover dat hij in de puberteit zit en dat hij ook duidelijk is gegroeid in de lengte, waardoor hij niet een BMI van 23, zijnde de bovengrens, heeft bereikt en van overgewicht als zodanig geen sprake is geweest. E. heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij in de instelling onbegrensd kon eten en dat hij vaak van die gelegenheid gebruik maakte. Uit de verslagen van G. is niettemin ook gebleken dat verweerster en haar team veel aandacht en zorg hebben gehad voor de gewichtstoename en het eetpatroon van E.. Helaas heeft klaagster met verweerster en haar team geen overeenstemming kunnen bereiken over het in dat kader benodigde dieet en de noodzakelijke aanpak. Niet gebleken is dat dit in overwegende mate is toe te schrijven aan verweerster noch is gebleken dat de gewichtstoename het gevolg is van onzorgvuldig handelen van verweerster ofwel haar team. Dit klachtonderdeel slaagt daarom niet.

5.4 Aangaande het derde klachtonderdeel

Klaagster is de mening toegedaan dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij de diagnose ADD, ondanks herhaaldelijk verzoek van klaagster, niet uit de beschrijvende diagnose heeft gehaald. Het College is gebleken dat in de verwijsbrief van F. d.d. 14 juni 2013 is opgenomen dat de familieanamnese bekend is met psychiatrische problemen en dat klaagster bekend is met ADD. Verweerster heeft deze vermelding in de beschrijvende diagnose overgenomen. Dit gegeven was volgens verweerster van belang om tot een diagnose voor E. te komen. Uit de stukken is gebleken dat tussen klaagster en verweerster veel schriftelijk overleg heeft plaatsgevonden over de inhoud van de voornoemde diagnose. Zoals te doen gebruikelijk heeft verweerster klaagster ook in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te plaatsen bij de inhoud van de beschrijvende diagnose. Dit heeft klaagster evenwel als zodanig nagelaten. Het College is niet gebleken dat verweerster ter zake onzorgvuldig heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 Aangaande het vierde klachtonderdeel

Naar het oordeel van het College is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerster op enig moment het contact met klaagster wilde verbreken. Wel is het College gebleken dat verweerster in het e-mailverkeer met klaagster kenbaar heeft gemaakt dat klaagster zich persoonlijk en grievend richting verweerster uitliet en dat zij op een dergelijke manier geen contact met klaagster wenste te onderhouden. Van enige andere uitlating is het College niet gebleken. De klacht treft geen doel.

5.6 Aangaande het vijfde klachtonderdeel

Gebleken is dat klaagster op 20 juli 2013, bij de opname, een akkoordverklaring ten behoeve van het uitwisselen van informatie van E. heeft getekend. De akkoordverklaring maakte het bijvoorbeeld mogelijk om F. en de huisarts te informeren over relevante onderzoek- en behandelgegevens. Voor zover de klacht ziet op het doorsturen van gegevens treft de klacht geen doel. Ter terechtzitting heeft klaagster nog specifiek gewezen op het uitwisselen van informatie tussen het H. en G.. Dat hiervan sprake is geweest, is evenwel niet gebleken noch nader met stukken onderbouwd. Verder wordt in een brief d.d. 17-11-14 door het H. aan het AMK bericht dat de dossierstukken worden geretourneerd. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.7 Aangaande het zesde klachtonderdeel

Klaagster is de mening toegedaan dat verweerster ten onrechte een melding bij het AMK heeft gedaan. Het College volgt klaagster daarin niet. Dit licht het College als volgt toe. Het College is gebleken dat de melding bij het AMK steun vindt in het dossier. De (zorgelijke) situatie van E. is meerdere malen door een groep hulpverleners besproken. Driemaal, voorafgaand aan de melding bij het AMK, is op geanonimiseerde wijze contact gezocht met het AMK. Ook zij gaven aan dat zij de situatie van E. zorgelijk vonden. Voor E. was van groot belang dat hij de zorg kreeg die destijds voor hem noodzakelijk was. Doordat klaagster en verweerster evenwel niet tot overeenstemming konden komen over de diagnose en het behandelplan van E., is er in het geheel geen diagnose gesteld. Zonder diagnose is het niet mogelijk om tot een plaatsing in een instelling te komen. Hierdoor bestond de mogelijkheid dat E. geen vervolgtraject zou krijgen, terwijl dit voor hem in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was. Verweerster heeft met haar handelen willen voorkomen dat een dergelijke situatie aan de orde zou komen. Het College is dan ook van oordeel dat het handelen van verweerster in dit kader als zorgvuldig is aan te merken.

Overigens is het College ook gebleken dat de melding bij het AMK geen verband kan houden met de door klaagster bij G. ingediende klacht, nu het geanonimiseerde overleg met het AMK begon op 31 januari 2014 en de klacht bij G. is ingediend op 6 maart 2014. De klacht is ongegrond.

5.8

In al hetgeen klaagster overigens nog naar voren heeft gebracht, ziet het College geen aanleiding voor een ander oordeel dan het navolgende.

6. Slotsom

De klachtonderdelen dienen alle ongegrond te worden verklaard".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep en het bevestigen van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege.

4.3 In beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die nopen tot een ander oordeel dan door het Regionaal Tuchtcollege gegeven. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dit oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de door dat College voor dat oordeel gegeven motivering. Het beroep moet dan ook worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en

drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.