Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:158

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:158

Datum uitspraak: 07-04-2016

Datum publicatie: 07-04-2016

Zaaknummer(s): c2015.293

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij 1) niet heeft ingegrepen bij de ernstige hart- en longproblemen van patiente, terwijl de longproblemen bij hem bekend waren 2) geen onderzoek heeft doorgezet door haar met hulp van de verpleging en klaagster te motiveren wel mee te werken aan lichamelijk onderzoek 3) een verkeerde en te late diagnose heeft gesteld waardoor het lijden van patiente is vergroot en hij het vasthouden van vocht (zij had volgens klaagster een rood en opgezwollen hoofd) niet heeft herkend als symptoom van hartklachten 4) aan klaagster als contactpersoon onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn visie op patiente, de behandeling van haar, de gevolgen daarvan en de alternatieven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.293 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.R. Gans, advocaat te Groningen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

9 juni 2015, onder nummer G2014/55 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.294 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2016, waar zijn verschenen klaagster en de huisarts, bijgestaan door mr. Gans voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klachten gaat het College uit van de volgende feiten.

- Klaagster was gedurende 28 jaar contactpersoon voor haar zus, mevrouw

E., hierna patiente. Patiente was wegens chronische schizofrenie met een Rechterlijke Machtiging in F., locatie D., opgenomen. Patiente is daar op 24 augustus 2013 aan een combinatie van de gevolgen van zeer ernstige long- en hartproblemen overleden.

- Patiente was een stevige rookster en had vaak hevige hoestbuien. Er waren bij haar binnen F. ernstige longproblemen vastgesteld. Zij was als gevolg van haar psychische problemen afwerend bij het ondergaan van lichamelijke onderzoeken. Dergelijke onderzoeken leverden bij haar veel stress op.

- Patiente had in april 2013 rode, gezwollen ogen. Verweerder dacht, nadat hij hierover was geraadpleegd, aan een bacteriele oogontsteking en achtte daarvoor het gebruik van bepaalde medicijnen wenselijk.

- Op 10 mei 2013 is patiente met spoed op de hartafdeling van het G. opgenomen, nadat zij in de instelling waar zij verbleef was ingestort. In het ziekenhuis werden zeer ernstige pulmonale en daarmee samenhangende cardiale problemen vastgesteld. Na vijf dagen is patiente uit het ziekenhuis ontslagen en teruggebracht naar de instelling.

- Verweerder is bij de medische dienst van F. werkzaam als somatisch arts. Deze dienst werkt op consultbasis. Alleen ingeval van een somatische problematiek wordt de medische dienst door de afdeling waar een patient verblijft ingeschakeld. Verweerder werkt daarbij samen met een Physician Assistent. Bij patiente is dit de heer H. (zie de samenhangende zaak G2014/56). Deze werkt zelfstandig en staat onder supervisie van verweerder. De Physician Assistent heeft een keer per twee weken overleg met de behandelcooerdinator van de afdeling over de medische toestand van de betrokken patient. De zorg voor een patient rust primair op de afdeling waar deze wordt verpleegd.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

1. niet heeft ingegrepen bij de ernstige hart- en longproblemen van patiente, terwijl de longproblemen bij hem bekend waren;

2. geen onderzoek heeft doorgezet door haar met hulp van de verpleging en klaagster te motiveren wel mee te werken aan lichamelijk onderzoek;

3. een verkeerde en te late diagnose heeft gesteld waardoor het lijden van patiente is vergroot en hij het vasthouden van vocht (zij had volgens klaagster een rood en opgezwollen hoofd) niet heeft herkend als symptoom van hartklachten;

4. aan klaagster als contactpersoon onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn visie op patiente, de behandeling van haar, de gevolgen daarvan en de alternatieven;

4. Verweer

Verweerder verweert zich als volgt.

1. Er waren geen concrete aanwijzingen voor hartproblemen. Patiente heeft hierover geen klachten geuit. Verweerder was voorafgaand aan de ziekenhuisopname niet betrokken bij de behandeling van patiente, omdat hij door de betrokken afdeling hierover niet voor consult was ingeschakeld. Wel heeft hij eind april 2013 overleg met H. gehad over de oogproblemen. Op die problemen heeft hij adequaat gereageerd. Ook voor de gebleken zeer ernstige longproblemen waren in die periode geen bijzondere aanwijzingen. Patiente was niet beperkt in haar dagelijkse activiteiten en was niet kortademig. Wel zijn in de loop van de tijd met enige regelmaat haar longen onderzocht. Daaruit bleken wel longproblemen. Er hebben zich kennelijk sluipend zeer ernstige problemen met de longen ontwikkeld.

2. Het beleid was primair gericht op kwaliteit van leven van patiente. Dit betekende dat gepoogd is het roken door patiente te doen verminderen en haar naar een longarts te doen gaan. Het was verweerder onbekend dat patiente in de periode april/mei 2013 enige behandeling weigerde. Bij het toegepaste beleid paste dat er geen dwangmaatregelen zijn opgelegd.

3. Het symptoom van een opgezwollen, rood gezicht is verweerder niet meegedeeld.

4. Deze klacht is niet onderbouwd.

Kortom: de klachten zijn ongegrond.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College merkt op dat het enkele feit van het missen van een diagnose niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Voor tuchtrechtelijke aansprakelijkheid is vereist, dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij ten opzichte van zijn patiiont behoorde te betrachten.

5.2

Het College stelt vast dat de grote ernst van de long- en hartproblemen van patiente, zoals deze bij de ziekenhuisopname werd vastgesteld, binnen F. niet is onderkend.

5.3

Het College is echter van oordeel dat dit aan verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hierbij spelen de volgende overwegingen een rol:

a. Uit de aan het College verstrekte gegevens is gebleken dat patiente afwerend was bij de medische onderzoekingen. Daarop is binnen F. een enigszins terughoudend medisch beleid ten opzichte van patiente gevoerd. Het College acht dit niet onbegrijpelijk. Dit beleid heeft ertoe bijgedragen dat de precieze ernst van de longproblemen van patiente lastig te onderkennen was. Voor het goed onderkennen van longproblemen is een cooeperatieve patient nodig. Het College merkt daarbij nog op dat het personeel van F. vergeefse pogingen heeft ondernomen om patiente minder te laten roken en haar naar een longarts te doen gaan.

b. Uit het aan het College overgelegde medisch dossier blijkt dat patiente tot betrekkelijk kort voor 10 mei 2013 zelfstandig functioneerde en bij voorbeeld niet kortademig was, wandelde en zelfs soms hard liep.

c. Uit het medische dossier blijkt niet dat patiente een rood, opgezwollen hoofd had, zoals klaagster aanvoert. Ook is niet op een andere wijze komen vast te staan dat patiente een dergelijk symptoom vertoonde. Daarom kan het College er niet vanuit uitgaan dat van een gezwollen, rood hoofd sprake was.

d. Een verergering van long- en hartproblemen kan zich sluipend voltrekken. Deze is te meer lastig te onderkennen bij een patiente die als gevolg van haar psychische toestand de neiging heeft haar gezondheidsproblemen te kleineren en onderzoek af te weren.

e. Het is het College bekend dat slechts heel zeldzaam rode, gezwollen ogen op hartproblemen wijzen. Dit brengt mee dat verweerder bij het symptoom van rode, gezwollen ogen redelijkerwijs niet op hartproblemen bedacht hoefde te zijn.

f. Verweerder was eind april 2013 over patiente geraadpleegd in verband met ontstekingsverschijnselen aan de ogen. Hij zag erop toe dat voor die problemen een medicijn werd voorgeschreven. Het College kan verweerder volgen in zijn redenering dat er voor hem op dat moment geen reden was om klaagster te informeren over de algemene behandeling van patiente of om bijzonder onderzoek naar long- en hartproblemen in gang te zetten.

Op deze overwegingen stuiten alle klachtonderdelen af.

5.4

Ten overvloede wijst het College nog op het volgende: het College heeft kennis genomen van de uitspraak van de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg van 20 oktober 2014. Deze uitspraak heeft betrekking op de vraag of F. als organisatie tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst met patiente. Dat is niet de invalshoek van deze tuchtprocedure. In deze procedure gaat het erom vast te stellen of verweerder persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals hierboven aangegeven, is het College van oordeel dat van persoonlijke verwijtbaarheid van verweerder geen sprake is.

6. Slotsom

Nu alle klachtonderdelen ongegrond zijn, zal de klacht ongegrond worden verklaard."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en

mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.