Uitspraak 201507735/1/A4

Tegen: het algemeen bestuur van het Waterschap Aa en Maas

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger beroep - Waterwet

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:972

201507735/1/A4.

Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 september 2015 in zaken nrs. 15/1317 en 15/1326 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

[appellant sub 2]

en

het algemeen bestuur van het Waterschap Aa en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2015 heeft het algemeen bestuur het projectplan Beekherstel en EVZ Tovensche Beek (hierna: het projectplan) vastgesteld.

Bij uitspraak van 4 september 2015 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft verweerschriften ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. I. Laurijssen en vergezeld door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. B. Smit en vergezeld door [gemachtigde], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. van Breugel, ing. F. Kalis en J. van Keulen, allen werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het gedeelte van de Tovensche Beek waarop het projectplan betrekking heeft, is in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 aangewezen als "beekhersteltraject (verweven)". Het projectplan is vastgesteld met het oog op de aanleg van een ecologische verbindingszone en op beekherstel van de Tovensche Beek. Het hoofddoel van het beekherstel is het verbeteren van de ecologische situatie door een natuurlijker watersysteem en bijbehorende beeknatuur te realiseren. Hiertoe ziet het projectplan onder meer op herprofilering van de waterloop, hetgeen tot enkele wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie leidt. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben beiden gronden die grenzen aan het gedeelte van de Tovensche Beek waarop het projectplan ziet. Zij hebben deze gronden in gebruik voor agrarische doeleinden en stellen zich op het standpunt dat de waterhuishoudkundige wijzigingen tot negatieve gevolgen voor hun gronden zullen leiden.

2. Op het besluit tot vaststelling van het projectplan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing.

Hoger beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] betoogt, onder overlegging van een notitie van [gemachtigde] van 11 oktober 2015, dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur onvoldoende heeft onderzocht welke gevolgen de in het projectplan voorziene maatregelen kunnen hebben voor zijn perceel, dat door het algemeen bestuur als kritische locatie is aangemerkt. Volgens hem schieten de berekeningen die het algemeen bestuur in dit verband heeft gemaakt, tekort. Daartoe voert hij allereerst aan dat de in het projectplan voorziene maatregelen gedeeltelijk afwijken van de aanvankelijk voorziene maatregelen waarop de berekeningen zijn gebaseerd. In dit verband stelt hij dat het beekprofiel bij de monding van de beek is gewijzigd, dat objecten van dood hout op de bodem van de beek zullen worden geplaatst en dat het voorziene maaibeheer is gewijzigd.

3.1. Het projectplan voorziet onder meer in wijziging van het profiel van de Tovensche Beek. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp van het projectplan heeft het algemeen bestuur de gevolgen van de voorgenomen wijzigingen van het profiel voor het grond- en oppervlaktewaterpeil doorgerekend. Ter zitting heeft het algemeen bestuur onweersproken gesteld dat het vastgestelde projectplan ten opzichte van het ontwerp wat betreft het profiel geen wijzigingen bevat. De alsnog in het projectplan opgenomen wijziging van de loop van de Tovensche Beek nabij de monding, waarop [appellant sub 1] wijst, heeft volgens het algemeen bestuur geen betrekking op het profiel. Volgens het algemeen bestuur bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de enkele wijziging van de loop van de beek stroomafwaarts ten opzichte van het ontwerp tot relevante veranderingen in het grond- en oppervlaktewaterpeil zal leiden. Dat geldt te meer voor de peilen ter hoogte van de gronden van [appellant sub 1], nu deze op enige afstand van de monding zijn gelegen en zich tussen de monding en deze gronden bovendien stuwen bevinden.

Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd biedt geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het algemeen bestuur. Geen grond bestaat dan ook voor het oordeel dat de door het algemeen bestuur gemaakte berekeningen van de effecten van de in het projectplan voorziene maatregelen in zoverre tekort schieten.

Het betoog faalt in zoverre.

3.2. Het projectplan is vastgesteld met inachtneming van een amendement dat erin voorziet dat de in het ontwerp nog voorziene verwijdering van stuwen vooralsnog niet zal plaatsvinden. Daartoe zal pas na inregeling van de beek een nieuw besluit worden genomen. Ter zitting heeft het algemeen bestuur toegelicht dat daarom vooralsnog evenmin plaatsing van objecten van dood hout in de Tovensche Beek ter compensatie van de verwijdering van stuwen wordt voorzien. Volgens het algemeen bestuur wordt wel het plaatsen van doodhoutconstructies ten behoeve van een ecologische inrichting van de beek voorzien, maar volgens hem zijn daarvan geen effecten van betekenis op het grond- en oppervlaktewaterpeil te verwachten, zodat kon worden afgezien van doorrekening daarvan.

Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd biedt geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het algemeen bestuur. In zoverre bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de door het algemeen bestuur gemaakte berekeningen van de effecten van de in het projectplan voorziene maatregelen tekort schieten.

Ook in zoverre faalt het betoog.

3.3. Van het vastgestelde projectplan maakt het "Onderhoudsplan Project Beekherstel en EVZ Tovensche Beek" deel uit. In dit Onderhoudsplan wordt voorzien in vermindering van de frequentie waarmee de bodem en de taluds van de Tovensche Beek zullen worden gemaaid. De effecten hiervan zijn door het algemeen bestuur doorgerekend. Voorts wordt in het Onderhoudsplan voorzien in evaluatie van het onderhoud door een beheerteam, dat kan bepalen of de frequentie en intensiteit van de maaiwerkzaamheden (tijdelijk) moeten worden bijgesteld. In het projectplan zijn geen criteria vastgelegd aan de hand waarvan het beheerteam dient te bepalen of en op welke wijze de frequentie en intensiteit van de maaiwerkzaamheden dient te worden aangepast. Het algemeen bestuur was niet gehouden om de effecten van een eventueel tijdelijk bijgestelde frequentie en intensiteit van maaiwerkzaamheden op voorhand door te rekenen voor verschillende wijzen waarop daaraan invulling kan worden gegeven.

Ook in zoverre faalt het betoog.

4. [appellant sub 1] betoogt voorts aan de hand van de notitie van [gemachtigde] van 11 oktober 2015 dat de rechtbank heeft miskend dat de door het algemeen bestuur gemaakte berekeningen van de gevolgen van de in het projectplan voorziene maatregelen tekortschieten, omdat deze slechts zijn gebaseerd op standaardsituaties en op ruwe schattingen. Volgens [appellant sub 1] zijn dynamische berekeningen vereist, waarbij het algemeen bestuur de gevolgen van voorziene maatregelen en eventueel compenserende maatregelen in verschillende situaties en op langere termijn bij veranderende omstandigheden beziet. Dat geldt volgens hem te meer, nu de voorziene maatregelen maken dat het waterpeil minder beheersbaar wordt. Volgens hem heeft het algemeen bestuur ten onrechte op grond van de tekortschietende berekeningen geconcludeerd dat geen negatieve gevolgen voor zijn perceel zijn te verwachten. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het daarbij niet slechts gaat om het risico op inundatie, maar ook om gevolgen van veranderingen in het grond- en oppervlaktewaterpeil. Tot slot betoogt hij dat het niet aan hem is om met berekeningen de onjuistheid van de door het algemeen bestuur getrokken conclusies aan te tonen.

4.1. Het algemeen bestuur heeft aan het projectplan het rapport "Hydrologie Tovensche Beek" van juni 2014 ten grondslag gelegd. In dit hydrologische rapport is uitgegaan van de maatregel van verwijdering van stuwen, waarvan bij de vaststelling van het projectplan alsnog is afgezien teneinde een extra instrument te behouden om het peil zo nodig te kunnen reguleren. Het algemeen bestuur heeft naar voren gebracht dat van de resterende maatregelen in het projectplan naar verwachting geen grote effecten op het oppervlaktewaterpeil zijn te verwachten. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die stelling.

Wat betreft de voorziene toename van begroeiing in de beek, die tot een verhoging van de weerstand bij de doorstroming leidt en aldus van invloed kan zijn op het peil in delen van de beek, heeft het algemeen bestuur naar voren gebracht dat van tevoren moeilijk is in te schatten hoe deze begroeiing zich zal ontwikkelen. Het heeft daarom berekeningen uitgevoerd, uitgaande van een weerstand die volgens vuistregels behoort bij een begroeiingsgraad van de doorstroomoppervlakte van 70%. Deze wijzen volgens het algemeen bestuur uit dat ook onder die omstandigheden op voorhand geen ongewenste verhogingen van het waterpeil zijn te verwachten. Indien oppervlaktewatermetingen uitwijzen dat de begroeiing niettemin tot een hogere weerstand leidt dan gewenst, zal aangepast onderhoud plaatsvinden om de weerstand te verlagen. Voorts bestaat de mogelijkheid om het waterpeil met behulp van de stuwen te reguleren. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de door het algemeen bestuur gemaakte berekeningen in zoverre tekortschieten. Dat [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht te verwachten dat de weerstand door de begroeiing en de effecten daarvan groter zullen zijn dan het algemeen bestuur heeft aangenomen, is daarvoor onvoldoende. Dat geldt te meer nu bij een ongewenst hoge weerstand als gevolg van de begroeiing maatregelen zullen worden getroffen om de streefpeilen te handhaven. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke maatregelen niet zo nodig zullen worden getroffen dan wel ontoereikend zullen zijn.

Voor de beoordeling van het risico op inundatie van gronden heeft het algemeen bestuur met toepassing van het model SOBEK stationaire berekeningen gemaakt, uitgaande van verschillende extreme situaties. De berekeningen wijzen volgens het algemeen bestuur uit dat ook in geval van een dubbele maatgevende afvoer door extreme neerslag, een situatie die zich een keer per honderd jaar voordoet, en bij een hoge weerstand door begroeiing in de beek, geen inundatie zal optreden. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur voor de beoordeling van het risico op inundatie niet kon volstaan met het uitvoeren van stationaire berekeningen aan de hand van verschillende extreme situaties nu, zoals het algemeen bestuur ter zitting onweersproken heeft gesteld, de uitkomsten van deze berekeningen de uiterste grenzen waarbinnen het waterpeil kan veranderen aangeven en uitkomsten van dynamische berekeningen binnen die grenzen zullen blijven.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies omtrent de effecten van de voorziene maatregelen op het oppervlaktewaterpeil en omtrent de kans op inundatie die het algemeen bestuur uit de uitgevoerde berekeningen heeft getrokken.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur, door erin te voorzien dat de waterstanden worden bijgehouden en door een beheerteam in te stellen dat beslissingen kan nemen over aangepast beheer en onderhoud, en voorts door de garantie te geven dat de peilen zullen worden gehandhaafd, onvoldoende zekerheid heeft geboden dat zich geen nadelige gevolgen zullen voordoen. Uitvoering van de maatregelen is volgens [appellant sub 1] afhankelijk gesteld van nadere beoordelingen van de situatie door het waterschap dan wel door het beheerteam, en is daardoor onvoldoende afdwingbaar. Ook de door het algemeen bestuur afgegeven peilgarantie is volgens hem onvoldoende afdwingbaar, nu ter plaatse slechts streefpeilen gelden en geen peilbesluit is vastgesteld. In dit verband voert hij aan dat de Tovensche Beek recentelijk in een periode van een jaar reeds tweemaal is overstroomd.

5.1. Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet bevat het plan onder meer een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.

In het projectplan is, ter beperking van nadelige gevolgen van het plan, voorzien in het opstellen van een monitoringsplan. Door de monitoring wordt volgens het projectplan inzicht verkregen in het watersysteem en kan zo nodig bijsturing plaatsvinden. Verder is vermeld dat bij het beheer en onderhoud het risico op schade aan grond en gewassen zoveel mogelijk wordt beperkt, en dat schade, voor zover deze toch optreedt, wordt vergoed. Bij de vaststelling van het projectplan is verder bepaald dat het waterpeil op het huidige peil wordt gegarandeerd en dat in dat verband zo nodig maatregelen worden genomen. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat het hierbij doelt op streefpeilen uit het beheerregister, overgenomen in het Monitoringsplan Tovensche Beek van 22 mei 2015 (hierna: het monitoringsplan). Ook is voorzien in de instelling van een beheerteam, waarin ten minste twee agrariers met gronden die grenzen aan de Tovensche Beek zitting hebben, dat periodiek overleg voert en beslissingen neemt over beheer en onderhoud.

Artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet verplicht het algemeen bestuur er niet toe om een eventueel gewenste bijsturing van het waterpeil afdwingbaar te maken door een peilbesluit vast te stellen. Door de garantie af te geven dat de streefpeilen zoals opgenomen in het monitoringsplan worden gehandhaafd, waartoe het waterschap en het ingestelde beheerteam ook over instrumenten beschikken, heeft het algemeen bestuur in voldoende mate voorzien in beperking van de nadelige gevolgen van de uitvoering van de in het projectplan voorziene maatregelen. De rechtbank heeft daarbij terecht geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan naleving van deze peilgarantie op een niveau zoals van het waterschap bij handhaving van streefpeilen mag worden verwacht. Recente peilverhogingen, die volgens [appellant sub 1] twee maal hebben geleid tot inundatie van zijn gronden, geven geen aanleiding voor een ander oordeel, nu het algemeen bestuur onweersproken naar voren heeft gebracht dat deze het onbedoelde gevolg waren van een verkeerde instelling van stuwstanden.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het algemeen bestuur het projectplan, vanwege mogelijke nadelige gevolgen van de uitvoering daarvan, niet in redelijkheid kon vaststellen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Hoger beroep van [appellant sub 2]

7. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte verschillende onderdelen van de notitie "beoordeling watersituatie en plan Tovensche Beek" van [gemachtigde] van 11 mei 2015 met toepassing van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing heeft gelaten op de grond dat deze notitie na afloop van de beroepstermijn is ingezonden en verschillende niet eerder aangevoerde beroepsgronden bevat. Voor het overige heeft [appellant sub 2] gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het algemeen bestuur het projectplan niet in redelijkheid kon vaststellen, welke gronden inhoudelijk overeenkomen met gronden die [appellant sub 1] daartegen heeft aangevoerd.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de door [appellant sub 1] aangevoerde gronden die zich richten tegen het oordeel van de rechtbank dat het algemeen bestuur het projectplan in redelijkheid kon vaststellen, niet slagen. Nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de gevolgen van de in het projectplan voorziene maatregelen voor de percelen van [appellant sub 2] verdergaande gevolgen kunnen hebben dan voor het perceel van [appellant sub 1], kunnen deze gronden, voor zover door [appellant sub 2] aangevoerd, evenmin slagen. Gelet daarop kan in het midden blijven of de rechtbank terecht verschillende onderdelen van de notitie van [gemachtigde] van 11 mei 2015 buiten beschouwing heeft gelaten.

8. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Conclusie

9. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

462-727.