Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:44

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:44

Datum uitspraak: 15-04-2016

Datum publicatie: 15-04-2016

Zaaknummer(s): 180/2014

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen: Gegrond, berisping

Inhoudsindicatie: Klacht tegen Duitse tandarts, in Nederland BIG-geregistreerd, die incidenteel in zijn Duitse praktijk implantaten plaatst voor een Nederlandse tandartspraktijk. Klacht betreft problemen met implantaten, de eerste serie zijn uit de mond gevallen, de tweede serie gaf ernstige klachten onder meer als gevolg van het gebruik van een niet aansluitende suprastructuur met botverlies als gevolg. Plaatsen van implantaten is onderdeel van een volledige behandeling. Berisping.

------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 15 april 2016 naar aanleiding van de op 26 september 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

gemachtigde: C,

k l a g e r

-tegen-

D, tandarts, praktijkhoudend te E (het buitenland),

bijgestaan door mr. K. Haas, advocaat te Kleve,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de volgende:

- het klaagschrift met een bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met een bijlage;

- een e-mail met een kopie orthopantomogram;

- een brief met bijlagen van de tandarts-implantoloog;

- een brief van de tandtechnicus.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 26 februari 2016, alwaar is verschenen verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, F. Klager is met bericht vooraf niet verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1934, bezocht vanaf 2010 G in B (verder te noemen: `de tandartspraktijk'). Klager werd daar begeleid door de manager van de tandartspraktijk, tevens tandtechnicus, H (verder te noemen: `de tandtechnicus').

Verweerder, tandarts, heeft een tandartspraktijk in E (het buitenland). In deze praktijk plaatst hij incidenteel implantaten voor de (Nederlandse) tandartspraktijk. Verweerder heeft klager voor het eerst gezien in maart 2011. Er werd een implantatieafspraak gemaakt voor april 2011.

Op 7 april 2011 werden Uniti-implantaten in regio 33 en 43 geplaatst. Zowel de implantaten als de implantaatinstrumenten werden door de tandtechnicus op de afspraak ter beschikking gesteld. De hierop volgende behandelingen werden niet door verweerder maar door medewerkers in de tandartspraktijk uitgevoerd.

Op 16 augustus 2012 kwam klager, begeleid door de tandtechnicus, opnieuw bij verweerder voor een herimplantatie. De eerder geplaatste implantaten waren verdwenen. Verweerder heeft twee nieuwe Legacy-implantaten geplaatst. Na plaatsing maakte hij een röntgencontrole orthopantomogram (OPG). Alle verdere behandelingen werden door medewerkers in de tandartspraktijk uitgevoerd.

In de zomer van 2014 heeft klager voor een second opinion I, tandarts-implantoloog, destijds werkzaam te J (verder te noemen: `de implantoloog') geraadpleegd. De implantoloog heeft de behandeling overgenomen en een brief geschreven d.d. 8 september 2014 waarin hij verklaarde dat klager eerder niet goed is behandeld.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij geen goed werk heeft geleverd en dat hij zeer ontevreden was over de behandelingen. Specifiek verwijt klager verweerder:

1. dat de eerste serie implantaten klachten gaven en dat die zomaar uit zijn mond zijn gevallen;

2. dat het lang heeft geduurd voordat er nieuwe implantaten kwamen;

3. dat de tweede serie implantaten problemen gaven omdat de magneten niet goed werkten waardoor het gebit los in zijn mond lag en niet goed paste.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder heeft de klacht bestreden en hij voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan. Hij heeft zich bij het eerste bezoek van klager verdiept in diens gezondheidstoestand en een OPG gemaakt en beoordeeld. Het verdere behandelplan is buiten zijn aanwezigheid opgesteld door de tandtechnicus in overleg met klager. Vervolgens is er een implantatieafspraak gemaakt en heeft verweerder de implantaten geplaatst. De nazorg is niet door hem uitgevoerd. In augustus 2012 heeft verweerder klager nogmaals gezien voor een herimplantatie. Alle verdere behandelingen werden buiten verweerder om door de tandartspraktijk verzorgd. Sindsdien heeft hij tot deze procedure niets meer van klager vernomen. Op het verweer wordt zo nodig in het navolgende ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college verklaart zich bevoegd om van de klacht kennis te nemen, aangezien de tandarts, hoewel praktijkhoudend in het buitenland, ten tijde van het beklaagde handelen als tandarts in het BIG-register was opgenomen.

5.2

Het college wijst er op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op het plaatsen van de eerste implantaten in de regio's 33 en 43 in april 2011 en de problemen die dat gaf en het uiteindelijk verdwijnen van deze implantaten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij klager na het plaatsen van de implantaten niet meer heeft gezien en dus over de oorzaak van de klachten en het verlies van de implantaten niets kan zeggen. Wel gaf hij aan dat hij voorafgaand aan de behandeling klager en de tandtechnicus heeft geadviseerd om vier implantaten te plaatsen. Uiteindelijk werd besloten om er twee te plaatsen. Ook met twee implantaten zou het volgens verweerder goed mogelijk moeten zijn om met behulp van drukknoppen of locators voldoende retentie voor de prothese te verkrijgen. Hij heeft een mondelinge afspraak met de tandtechnicus dat patienten met klachten te allen tijde bij hem terug kunnen komen. Verweerder heeft ter zitting tevens aangegeven niet goed te kunnen verklaren waarom deze implantaten zijn verdwenen, maar dat er mogelijk een te korte "inhelingsperiode" is aangehouden en dat de protheses te snel geplaatst zijn. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij ongeveer 8 jaar voor de tandartspraktijk implantaten heeft geplaatst bij ongeveer drie tot vier patienten per jaar. Het komt voor dat een keer een implantaat verloren gaat, maar dat aantal is volgens verweerder heel gering.

Het college vindt het - gelet op het succespercentage van ongeveer 94% van implantaten in de tandeloze onderkaak - merkwaardig dat beide implantaten binnen anderhalf jaar verloren zijn gegaan. In retrospectief is niet meer te achterhalen wat de oorzaak hiervan geweest kan zijn. Dit mede omdat het college over deze periode geen dossier of OPG heeft, voor wat betreft de klachten alsmede het verlies van de implantaten. Het ontbreken van deze documentatie komt voor rekening en risico van verweerder. Het had op zijn weg gelegen om die documentatie aan te dragen, eventueel door deze op te vragen bij de tandartspraktijk. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat verweerder te kort is geschoten in de zorg voor klager.

Het klachtonderdeel is gegrond.

5.4

Voor zover klager erover klaagt dat het lang duurde voordat er nieuwe implantaten kwamen, is het college van oordeel dat het gebruikelijk is dat voor het plaatsen van (nieuwe) implantaten enige tijd wordt genomen. Dit is met name van belang om het kaakbot te laten herstellen en de eventueel resterende ontstekingen te laten verdwijnen. Het klachtonderdeel faalt.

5.5

Het derde klachtonderdeel heeft betrekking op de behandeling in augustus 2012 waarbij de tweede serie implantaten werden geplaatst. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat de tandtechnicus opnieuw samen met patient naar de praktijk was gekomen met de mededeling dat de beide implantaten verloren waren gegaan. Op grond van wat de tandtechnicus en klager vertelden, concludeerde verweerder dat het waarschijnlijk aan de te korte "inhelingstijd" heeft gelegen. Verweerder heeft geen overleg met de tandarts van de tandartspraktijk gehad en ook niet met degene die de suprastructuur op de implantaten en de overkappingsprothese heeft gemaakt. Voor hem was daar geen reden toe. Bij het eerste bezoek had de tandtechnicus de implantaten ter beschikking gesteld; de tweede keer heeft verweerder implantaten gebruikt die hij normaal gesproken in zijn eigen praktijk plaatst. Hij heeft, zo heeft hij verklaard, met de tandtechnicus besproken wat er op deze implantaten geplaatst zou moeten worden. Na het implanteren heeft hij een sticker, met daarop de gegevens over de implantaten, op de verpakking geplakt en die aan de tandtechnicus meegegeven. Verweerder vertrouwde erop dat bij problemen met de identificatie van het type implantaten, de tandarts hem gebeld zou hebben. Pas in deze tuchtprocedure heeft verweerder kennisgenomen van de bevindingen van de implantoloog in de zomer van 2014. Tijdens de behandeling door implantoloog bleek dat de geplaatste suprastructuur niet compatibel was met de geplaatste implantaten. Verweerder erkent dat gevolgschade kan optreden als er verkeerde materialen worden gebruikt, maar stelt dat zijn verantwoordelijkheid is opgehouden nadat hij de implantaten had geplaatst. De verdere behandeling zou opnieuw plaatsvinden in de tandartspraktijk en hij was bereikbaar bij eventuele problemen. Kennelijk zijn die er op dat moment niet geweest. Door de tandartspraktijk is immers nadien geen contact met hem opgenomen.

5.6

Het college is van oordeel dat het derde klachtonderdeel gegrond is. Verweerder is tekort geschoten in de zorg die klager van hem had mogen verwachten. Hij had gedegen onderzoek moeten doen naar de eerdere klachten van klager, hij had zelf tot een goede indicatiestelling moeten komen, hij had zich ervan moeten vergewissen wie de prothetische vervolgbehandeling zou verzorgen, en met hem of haar afspraken moeten maken over de vervolgbehandeling en de nazorg. Het had op zijn weg gelegen om contact op te nemen met de behandelend tandarts in de tandartspraktijk om samen na te gaan, wat de oorzaak van de klachten geweest zou kunnen zijn en wat de oorzaak van het verlies van de eerste serie implantaten was. Verweerder kan daaromtrent slechts veronderstellingen debiteren.

Ook de verslaglegging en de nazorg, in de vorm van het meegeven van de implantaatgegevens, acht het college onvoldoende. Verweerder had zich ervan moeten vergewissen dat op de door hem geplaatste implantaten een juiste suprastructuur met passende overkappingsprothese geplaatst zou worden waarbij correcte componenten zouden worden gebruikt. Daarenboven had hij ook instructies voor de postoperatieve nazorg en een controlemoment op schrift moeten meegeven. Het college neemt daarbij in aanmerking dat verweerder eigen, in zijn praktijk gebruikelijk, materiaal heeft gebruikt, waarvan het maar de vraag was of de tandartspraktijk daarmee bekend was.

Het plaatsen van implantaten is naar het oordeel van het college onderdeel van een volledige behandeling. Het gaat om een onderdeel dat niet op zichzelf staat, maar een van de schakels is van het behandelingsplan. Het college kan zich dan ook niet vinden in de redenering van verweerder dat hij alleen verantwoordelijk was voor het correct plaatsen van de implantaten en de verantwoordelijkheid voor het geheel bij de tandarts neerlegt. Dit klemt te meer nu - zoals verweerder ter zitting heeft verklaard - er überhaupt geen (schriftelijke) afspraken waren en behandelingen op goed vertrouwen plaatsvonden. Zo ging verweerder er ook vanuit dat de vervolgbehandeling in de tandartspraktijk zou gebeuren door de tandarts, maar dat hij niet kon verklaren waarop dit vertrouwen gebaseerd was.

5.7

Uit het voorgaande vloeit voort dat klachtonderdelen 1 en 3 gegrond zijn. Verweerder is op meerdere punten ernstig tekort geschoten, zowel ten aanzien van het onderzoek naar het verlies van de eerste twee implantaten, de indicatiestelling voor de herimplantatie, het overleg met medebehandelaars en het overdragen van de zorg nadat hij de implantaten geplaatst had. Als gevolg hiervan heeft klager - zoals vastgesteld door de implantoloog - langdurig ernstige klachten gehad en onder meer als gevolg van het gebruik van een niet aansluitende suprastructuur, botverlies rond de implantaten opgelopen. Dit brengt met zich dat niet kan worden volstaan met een zakelijke terechtwijzing (een waarschuwing). Het college zal verweerder de hierna te noemen maatregel opleggen. Daarnaast beslist het college dat deze uitspraak vanwege de overweging met betrekking tot de bevoegdheid van het college en vanwege de gebrekkige samenwerking van de buitenlandse tandarts met de Nederlandse tandartspraktijk in de in aanmerking komende vakbladen gepubliceerd zal worden.

6. DE BESLISSING

Het college:

- berispt verweerder;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften `Medisch Contact', `Tijdschrift voor Gezondheidsrecht', `Gezondheidszorg Jurisprudentie', en het `Nederlands Tandartsenblad'.

Aldus gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, dr. Th.J.M. Hoppenreijs, J. Dam en R.T. Thomson, leden-tandarts, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.