Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:43

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:43

Datum uitspraak: 19-04-2016

Datum publicatie: 19-04-2016

Zaaknummer(s): 2015-111

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster niet of nauwelijks onderzocht en haar longen niet beluisterd en haar ten onrechte naar huis heeft gestuurd in plaats van naar het ziekenhuis. Gegrond: Bij het spreekuurbezoek was bij klaagster sprake van zodanige alarmsymptomen dat zij niet naar huis gestuurd had mogen worden, maar naar het ziekenhuis. Hier doet niet aan af dat uiteindelijk sprake bleek te zijn van een ander ziektebeeld waar verweerder op basis van de klachten niet onmiddellijk aan had hoeven denken.Waarschuwing.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 19 april 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C, echtgenoot van klaagster,

tegen:

D, huisarts,

indertijd werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. L. Beij te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 13 mei 2015

- het verweerschrift met bijlage

- de repliek

- de dupliek met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 16 november 2015.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 maart 2016. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities overgelegd. Op verzoek van klaagster is ter zitting de praktijkassistente, verpleegkundige E, gehoord.

2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren in 1955, is op donderdag 5 maart 2015 niet lekker

geworden. Zij had heftige pijnklachten in de borststreek en in haar zij. Omdat pijnstillers niet hielpen is zij 's middags na een telefonische afspraak, samen met haar man naar de huisarts gegaan. Daar werd zij rond 15.50 uur gezien door verweerder, die die dag als waarnemer van de eigen huisarts optrad. Voordat klaagster door verweerder werd gezien had voornoemde praktijkassistente de pols gevoeld, bloeddruk gemeten en urine-onderzoek gedaan.

2.2 In de onderzoekskamer heeft verweerder de anamnese afgenomen en klaagster

onderzocht. Hij zag een zeer pijnlijke vrouw, die voorovergebogen zat, te ziek was om zelf vragen te beantwoorden en die in de spreekkamer moest overgeven (gal braakte). Bij onderzoek constateerde verweerder dat de rechter borstkas drukpijnlijk was.

2.3 Verweerder kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van alarmsymptomen. Hij

heeft uitgelegd dat de klachten mogelijk myogeen waren (met de spieren te maken hadden). Verweerder heeft vervolgens pijnstilling voorgeschreven (paracetamol,

diclofenac en zo nodig tramadol) en klaagster naar huis gestuurd. Dit alles heeft verweerder genoteerd in het medisch dossier, alsmede "O Pulm: NAG, geen bijgeluiden" "E thoracale klachten" en "onvoldoende effect weer contact".

2.4 In het begin van de avond is de huisartsenpost (hap) gebeld omdat klaagster zich

steeds zieker ging voelen. Rond 19.50 uur heeft een huisarts van de hap klaagster thuis bezocht. Deze heeft klaagster laten opnemen op verdenking van longembolie. In het ziekenhuis bleek sprake van een pneumonie en (na kweek) van pneumosepsis (streptokok groep A). Klaagster heeft geruime tijd op de IC gelegen en heeft als complicatie een voetheffersparese rechts (klapvoet) ontwikkeld

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij klaagster niet goed heeft onderzocht en haar ten onrechte naar huis heeft gestuurd in plaats van naar het ziekenhuis.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College is, anders dan verweerder, van oordeel dat er bij het spreekuurbezoek bij klaagster sprake was van alarmsymptomen, en wel zodanige dat klaagster niet naar huis gestuurd had mogen worden. In dit verband wijst het College op het volgende.

Klaagster had dusdanig veel pijn dat zij voorovergebogen bleef zitten en nauwelijks kon antwoorden op vragen. Daarnaast was er sprake van overgeven. Bij dit soort klachten staat een myogene oorzaak niet op de voorgrond - daarvoor waren de klachten te heftig van aard en niet specifiek genoeg voor een spieraandoening - , maar moet in de eerste plaats worden gedacht aan een longembolie. Dit geldt temeer, nu klaagster in 1997 (weliswaar geruime tijd geleden) een trombosebeen had gehad. Ook een pericarditis (een ontsteking van het hartzakje)behoorde eerder tot de mogelijkheden. Dit zijn allebei aandoeningen waarvoor onmiddellijk ingrijpen in het ziekenhuis noodzakelijk is.

5.2 Door klaagster desondanks niet in te sturen naar het ziekenhuis heeft verweerder niet de zorg betracht die van hem jegens klaagster gevergd had mogen worden. Hier doet niet aan af dat uiteindelijk sprake bleek te zijn van een ander ziektebeeld, te weten een pneumonie/ pneumosepsis, waar verweerder op basis van de klachten niet onmiddellijk aan had hoeven denken. In het licht hiervan hoeft verder niet besproken te worden of verweerder meer onderzoek had moeten verrichten en/of hij wel of niet de longen van klaagster heeft beluisterd.

5.3 De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond. Het College acht de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, J.G.M. van Eekelen en J. Edwards van Muijen, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.