Uitspraak 201503495/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1132

201503495/1/A1.

Datum uitspraak: 26 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A] en [appellant B], beiden wonend te Utrecht,

(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2015 in zaak nr. 14/6413 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de mytylschool Ariane de Ranitz op het perceel Blauwe Vogelweg 11 te Utrecht (hierna onderscheidenlijk: de school en het perceel) door andere gebruikers dan de school afgewezen.

Bij besluit van 19 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De school heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en de school hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2016, waar [appellante A], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. de Keijzer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de school, vertegenwoordigd door mr. S.G.A de Boer en M. Kemp, gehoord.

Overwegingen

1. De school verzorgt onderwijs en pedagogische begeleiding voor leerlingen met een lichamelijke of meervoudige handicap of langdurige ziekte. Vast staat en niet in geschil is dat de school daarnaast wordt gebruikt voor andere activiteiten in de avonduren en in het weekend voor gemiddeld 30 uur per week. Zo wordt de school gebruikt door een zwemschool, een reumapatientenvereniging, diverse sportverenigingen en diverse ouder- en belangenverenigingen, alle gericht op leerlingen met een lichamelijke of meervoudige handicap of langdurige ziekte. Bovendien wordt de school gebruikt als repetitieruimte voor orkesten. [appellant] woont tegenover de school. Tussen de woning van [appellant] en het perceel ligt een openbare weg. Aan de voor- en achterzijde van de school liggen parkeervoorzieningen. Volgens [appellant] past laatstbedoeld gebruik van de school niet binnen de op het perceel rustende bestemming "Maatschappelijk-Onderwijs" en ervaart hij veel overlast van de verkeersaantrekkende werking als gevolg van dat gebruik. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten wel passen binnen de bestemming.

2. Het standpunt van de school ter zitting dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over het hoger beroep omdat hij zijn huis heeft verkocht, wordt niet gevolgd. Daarbij is van belang dat [appellant] heeft verklaard dat hij nog eigenaar is van de woning, nu de overdracht daarvan nog niet heeft plaats gevonden.

3. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 19 september 2014 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnsweerd, Maarschalkerweerd" (hierna: het bestemmingsplan) rustte op het perceel de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs".

Ingevolge artikel 19.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor onderwijsvoorzieningen met bijbehorende kantoor- en andere dienstruimten.

4. Niet in geschil is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet heeft onderkend dat het gebruik van de school door het Ad Hoc Orkest en Orkest Opus 22 (hierna: de orkesten) in strijd is met het bestemmingsplan en terecht het besluit van 19 september 2014 heeft vernietigd.

4.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit wat betreft dit gebruik in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank aan het belang van dat gebruik te veel gewicht heeft toegekend.

4.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie

4.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat handhavend optreden tegen het gebruik van de school door het Ad Hoc Orkest en Orkest Opus 22 als repetitieruimte onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Volgens de rechtbank weegt het belang van dat gebruik zwaarder dan het belang van [appellant] bij vermindering van de verkeersdrukte ter plekke. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het gebruik van de school voor buitenschoolse activiteiten van belang is voor het voortbestaan van de school. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het gebruik door de orkesten een geringe overtreding betreft. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat dit gebruik slechts ziet op een beperkt aantal uren per week en het ruimtelijk effect ervan, bestaande uit de aanzuigende werking van verkeer, niet anders zou zijn geweest als de school zou worden verhuurd voor activiteiten die in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de school en de daarbij gelegen parkeergelegenheid aan de openbare weg ligt en de leden van de orkesten zijn aangeschreven gebruik te maken van de vooringang van de school en de aldaar gelegen parkeervoorzieningen.

De rechtbank heeft aldus het algemeen belang dat met handhaving is gediend onvoldoende vooropgesteld. De rechtbank heeft niet onderkend dat het gebruik van het schoolgebouw als repetitieruimte door de orkesten geen overtreding is van geringe omvang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Ad Hoc Orkest wekelijks met vijftig personen repeteert in de avond en Orkest Opus incidenteel in de weekenden, zodat dat gebruik geen incidenteel karakter heeft. Dat de verkeersdrukte ter plekke volgens de rechtbank eveneens wordt veroorzaakt door het botenverhuurbedrijf dat [appellant] op zijn perceel exploiteert, doet daaraan niet af, nog daargelaten dat [appellant] heeft gesteld dat de botenverhuur in overeenstemming is met het bestemmingsplan en slechts leidt tot een verkeerstoename van enkele auto's per week in het vaarseizoen. Voorts is in dit verband van belang, dat de omstandigheid dat [appellant] volgens de rechtbank geen buitensporige verkeershinder ondervindt als gevolg van het gebruik van de school door de orkesten, wat daarvan ook zij, op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan van handhaving kon worden afgezien.

Nu er geen bijzondere omstandigheden waren om van handhavend optreden tegen dat gebruik af te zien, heeft de rechtbank ten onrechte om deze reden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 september 2014 in stand gelaten.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 19 september 2014 in stand heeft gelaten.

6. De Afdeling ziet aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen in het licht van de omstandigheden zoals die thans aanwezig zijn in stand kunnen worden gelaten.

6.1. Van 6 november 2015 tot en met 17 december 2015 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Rijnsweerd, Maarschalkerweerd, eerste herziening" (hierna: ontwerpbestemmingsplan), ter inzage gelegen, waarin het gebruik van de school door de orkesten past. Dat heeft [appellant] ook niet bestreden. Nu tegen dit bestemmingsplan, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, geen zienswijzen zijn ingediend, bestaat er voor dit gebruik concreet zicht op legalisering. Voor concreet zicht op legalisering is immers vereist dat ten minste een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

6.2. Wat betreft de andere in het geding zijnde activiteiten wordt overwogen dat, daargelaten of [appellant] terecht betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat deze evenmin passen in het bestemmingsplan, deze passen in het ontwerpbestemmingsplan. Voor het gebruik van de school voor deze activiteiten bestaat derhalve evenzeer concreet zicht op legalisering.

6.3. Nu ten aanzien van alle in hoger beroep bestreden activiteiten thans concreet zicht op legalisering bestaat, mag het college van handhavend optreden daartegen afzien. Om die reden zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2015 in zaak nr. 14/6413, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 19 september 2014 in stand heeft gelaten;

III. bevestigt de uitspraak voor het overige;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 19 september 2014, kenmerk b14.2234 geheel in stand blijven;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 27,10 (zegge: zevenentwintig euro en tien cent), geheel toe te rekenen aan gemaakte reiskosten in hoger beroep;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Dorst

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016

357-757.