Uitspraak 201502824/2/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger beroep - Omgevingsvergunning project strijd bestemmingsplan

201502824/2/A1.

Datum uitspraak: 4 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2015 in zaak nr. 14/8120 in het geding tussen:

[appellant A]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college aan de vereniging Willem de Zwijger omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van twee grasstroken voor de Willem de Zwijgerschool aan de Gentsestraat 124 (hierna: het perceel) te Den Haag als speelterrein en het verplaatsen van het hekwerk van de school.

Bij uitspraak van 24 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de vereniging Willem de Zwijger een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant A] hebben een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2015, waar [appellant A], bijgestaan door S. van Herpen, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord vereniging Willem de Zwijger, vertegenwoordigd door F.W. Schotte en J. Buis.

Bij tussenuitspraak van 13 januari 2016 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 17 juli 2014 te herstellen door een nieuw besluit te nemen, de uitkomst aan de Afdeling en partijen mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 26 januari 2016 heeft het college aan het besluit van 17 juli 2014 een voorschrift verbonden.

[appellant A] heeft een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Willem de Zwijgerschool heeft zowel aan de voor- als achterzijde van de school een schoolplein. De omgevingsvergunning van 17 juli 2014 voorziet in de mogelijkheid om aan de voorzijde twee grasstroken met bomen bij het speelgedeelte te betrekken door verplaatsing van het hekwerk. [appellant A] woont aan de [locatie] tegenover de zijkant van de school en heeft (deels) zicht op die grasstroken.

2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling over het behoud van het groene karakter overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college belang hecht aan behoud van het groene karakter van de grasstroken en dat het er vanuit gaat dat het groene karakter gewaarborgd is door de tussen de gemeente en de Willem de Zwijgerschool gesloten huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst). In die overeenkomst is overeengekomen dat de huurder, de Willem de Zwijgerschool, toestemming krijgt om twee groenstroken toe te voegen aan het voorplein, waarbij het huidige groen en de bomen zullen worden gehandhaafd. Verder is overeengekomen dat het beheer en onderhoud voor rekening van de huurder komen. [appellant A] is echter geen partij bij deze overeenkomst en kan geen nakoming daarvan afdwingen. Gelet hierop heeft het college, zonder nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden, ten onrechte voldoende gewaarborgd geacht dat het groene karakter van de groenstroken behouden blijft.

3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 26 januari 2016 aan het besluit van 17 juli 2014 een nader voorschrift verbonden dat de Willem de Zwijgerschool het huidige groen en bomen op het perceel handhaaft (hierna: het voorschrift).

Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

4. In zijn zienswijze betoogt [appellant A] dat het voorschrift onvoldoende waarborgen biedt voor het behoud van het groen en de bomen op het perceel. Zijns inziens ontbreken er in het besluit van 26 januari 2016 voorschriften die (het toezicht op) de naleving van het voorschrift verzekeren en de gevolgen van niet-naleving van het voorschrift regelen.

5. De Afdeling is van oordeel dat met het bij besluit van 26 januari 2016 aan de omgevingsvergunning van 17 juli 2014 verbonden voorschrift thans het behoud van het groen van de grasstroken en de bomen op het perceel toereikend is gewaarborgd. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning hadden moeten worden verbonden. Het college is op grond van Hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) belast met handhaving, indien het voorschrift niet wordt nageleefd en er dus in strijd met artikel 2.3 van de Wabo wordt gehandeld. Verder bevatten dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 van de Awb bevoegdheden voor het college voor het houden van toezicht en het treffen van bestuursrechtelijke sancties. Indien het voorschrift niet wordt nageleefd, kan [appellant A] bij het college een verzoek om handhaving indienen.

Het betoog faalt.

6. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 5 is overwogen, is het hoger beroep van [appellant A] tegen de aangevallen uitspraak gegrond. Die uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij heeft nagelaten het besluit van het college van 17 juli 2014 te vernietigen voor zover het college aan de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning geen voorschrift heeft verbonden waarbij wordt gewaarborgd dat het groene karakter van de grasstroken voor de Willem de Zwijgerschool behouden blijft. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 juli 2014 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen voor zover het college aan de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning geen voorschrift heeft verbonden waarbij wordt gewaarborgd dat het groene karakter van de grasstroken voor de Willem de Zwijgerschool behouden blijft.

Het beroep tegen het besluit van 26 januari 2016 is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, waarbij de verletkosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 42,00 uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en het minimaal te hanteren uurtarief van EUR 7,00. De door [appellant A] in hoger beroep gevorderde verletkosten van Van Herpen komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu Van Herpen ter zitting niet als tolk/vertaler, maar als woordvoerder van [appellant A] is opgetreden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2015 in zaak nr. 14/8120, voor zover de rechtbank daarbij heeft nagelaten het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 17 juli 2014 te vernietigen voor zover het college aan de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning geen voorschrift heeft verbonden waarbij wordt gewaarborgd dat het groene karakter van de grasstroken voor de Willem de Zwijgerschool aan de Gentsestraat 124 te Den Haag behouden blijft;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 17 juli 2014 voor zover het college aan de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning geen voorschrift heeft verbonden waarbij wordt gewaarborgd dat het groene karakter van de grasstroken voor de Willem de Zwijgerschool aan de Gentsestraat 124 te Den Haag behouden blijft;

V. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2015 in zaak nr. 14/8120 voor het overige;

VI. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 26 januari 2016 ongegrond;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 42,00 (zegge: tweeenveertig euro;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Helder w.g. Soede

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016

270-828.