Uitspraak 201505415/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Bergen

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1172

201505415/1/R1.

Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

2. [appellant sub 2], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

en

de raad van de gemeente Bergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nrs. ECLI:NL:RVS:2016:1170 en ECLI:NL:RVS:20161171 ter zitting behandeld op 11 maart 2016, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink en drs. L.T.M. Kok-Brink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Leeswijzer

1. De Afdeling geeft hierna eerst aan wat het plan mogelijk maakt en welk toetsingskader wordt gehanteerd. Vervolgens wordt een procedurele beroepsgrond besproken. Daarna wordt ingegaan op de inhoudelijke beroepsgronden. Voorafgaand aan de bespreking van de beroepsgronden over elk onderwerp wordt een samenvatting gegeven van het geschil en van het oordeel van de Afdeling over het geschil. De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Het plan

2. Het plan heeft betrekking op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Het voornaamste doel van het plan is om de recreatiewoning op het perceel [locatie 2] te legaliseren, voor zover het betreft een oppervlak van 50 m^2.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Procedureel

4. [appellante sub 1] betoogt dat in de kennisgeving van het bestreden besluit ten onrechte niet staat dat het plan gewijzigd is vastgesteld.

4.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om deze reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Recreatiewoning

Samenvatting van het geschil

5. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn buren. [appellante sub 1] woont permanent in de recreatiewoning op het perceel [locatie 2]. Op het perceel [locatie 1] staat de woning van [appellant sub 2]. Het perceel [locatie 3] grenst aan de percelen [locatie 2] en [locatie 1] en is in eigendom van [appellante sub 1]. [appellante sub 1] wil dat alle bestaande bebouwing op haar gronden en het bestaande gebruik, als zodanig in het plan worden bestemd. Zij vindt dat het plan hierin tekortschiet. [appellant sub 2] wil juist dat het plan geen bebouwing mogelijk maakt op de gronden van [appellante sub 1], omdat dit leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Samenvatting van het oordeel

6. De Afdeling is van oordeel dat het betoog van [appellant sub 2] dat het in strijd is met artikel 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van februari 2014 (hierna: PRV) om de recreatiewoning op het perceel [locatie 2] als zodanig te bestemmen, slaagt. Met uitzondering van een beroepsgrond wordt aan de bespreking van de overige gronden van [appellant sub 2] over de recreatiewoning niet toegekomen. Aan de bespreking van de gronden van [appellante sub 1] over de recreatiewoning wordt in deze uitspraak evenmin toegekomen.

Negeren rechterlijke uitspraak

7. [appellant sub 2] betoogt dat de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 april 2014 in zaak nr. ALK 13/1299 over een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders geen ruimte laat aan de raad om de recreatiewoning op het perceel [locatie 2] als zodanig te bestemmen. Hij leidt dit uit de uitspraak af, omdat daarin staat dat het college van burgemeester en wethouders handhavend had moeten optreden tegen de gehele recreatiewoning. Hij voert aan dat de raad de uitspraak van de rechtbank negeert door de recreatiewoning als zodanig te bestemmen. Hij acht dit in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de staatsrechtelijke machtenscheiding.

7.1. In de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2014 lag het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen van 30 mei 2013 voor. Bij dat besluit besloot het college van burgemeester en wethouders onder meer om een last onder dwangsom op te leggen met als last dat het oppervlak van de recreatiewoning van [appellante sub 1] moet worden teruggebracht tot 50 m^2. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het college van burgemeester en wethouders handhavend had moeten optreden tegen de gehele recreatiewoning op het aspect bouwen en het aspect gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij is zij ervan uitgegaan dat geen concreet zicht op legalisatie van de recreatiewoning bestond, omdat geen ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage was gelegd dat de overtreding - het bouwen van een recreatiewoning zonder vergunning - legaliseert.

7.2. De Afdeling overweegt dat de uitspraak van de rechtbank geen belemmering vormt voor de raad om een bestemmingsplan vast te stellen dat de recreatiewoning op het perceel [locatie 2] legaliseert. Handelen door de raad in strijd met de uitspraak van de rechtbank doet zich niet voor. In de door [appellant sub 2] ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 20 mei 1987 in zaak nr. R03847346, AB 1988/198, deed zich wel strijd voor met een eerdere onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Deze uitspraak heeft derhalve betrekking op een andere situatie. Strijd met artikel 6 van het EVRM doet zich niet voor.

Het betoog faalt.

Strijd PRV

8. [appellant sub 2] voert aan dat het om verschillende redenen in strijd is met de PRV om de recreatiewoning als zodanig te bestemmen. Hij wijst onder meer op artikel 14 waarin is bepaald dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied. Volgens [appellant sub 2] is geen sprake van rechtmatig aanwezige bebouwing als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, zodat de woning niet binnen het bestaand bebouwd gebied valt.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat 50 m^2 van de recreatiewoning in het vorige bestemmingsplan "Schoorl-kernen en buurtschappen" van 23 juni 2009 als zodanig was bestemd. De recreatiewoning behoort daarom volgens hem tot het bestaand bebouwd gebied als bedoeld in artikel 9 van de PRV, zodat niet aan artikel 14 hoeft te worden getoetst.

8.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Recreatie" toegekend met de aanduidingen "bouwvlak", "recreatiewoning", "maximum bouwhoogte (m)=6" en "maximum goothoogte (m)=3". In de als bijlage bij deze uitspraak opgenomen planregels wordt de betekenis van de bestemming en de aanduidingen verklaard. Op grond van het plan is 50 m^2 van de recreatiewoning als zodanig bestemd.

8.3. Ten tijde van de inwerkingtreding van het vorige bestemmingsplan "Schoorl-kernen en buurtschappen" van 2009 was [locatie 2] nog geen zelfstandig kadastraal perceel, maar maakte het deel uit van [locatie 1]. De percelen [locatie 2] en [locatie 1] werden in het vorige plan nog aangemerkt als een bouwperceel. Blijkens de verbeelding behorende bij het vorige bestemmingsplan was aan de desbetreffende gronden de bestemming "Wonen - 2" met de aanduidingen "recreatiewoning (rw)" en "maximale oppervlakte hoofdgebouw 120 m^2" toegekend. In de als bijlage bij deze uitspraak opgenomen planregels wordt de betekenis van de bestemming en de aanduidingen verklaard.

8.4. De Afdeling is van oordeel dat het perceel [locatie 2] met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "recreatiewoning", met uitzondering van het gedeelte met daarop een berging van 15 m^2 niet tot het bestaand bebouwd gebied behoort als bedoeld in de PRV. De aanwezige recreatiewoning kan niet als bestaande bebouwing als bedoeld in artikel 1 worden aangemerkt, reeds omdat vast staat dat voor deze woning nooit een bouwvergunning is verleend. Dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Schoorl kernen en buurtschappen" van 2009 de aanduiding "recreatiewoning" gold voor het perceel [locatie 1] voor splitsing, maakt niet dat de recreatiewoning daarmee rechtmatig aanwezig is. Op grond van artikel 22, vierde lid, aanhef en onder m, van het vorige plan kon voor de recreatiewoning immers geen omgevingsvergunning voor bouwen worden verleend, omdat het op het perceel [locatie 1] aanwezige oppervlak voor aan- en bijgebouwen reeds groter is dan 75 m^2. Toekenning van de aanduiding "recreatiewoning" in het vorige bestemmingsplan verschaft geen titel die een omgevingsvergunning voor bouwen vervangt en legaliseert het bouwwerk evenmin. Hetgeen zonder vereiste bouwvergunning is opgericht of geplaatst, blijft derhalve illegaal. Naar het oordeel van de Afdeling kan de in artikel 9 van de PRV opgenomen zin dat als bestaand bebouwd gebied wordt aangemerkt de bij een op het moment van inwerkingtreding van de verordening geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, slechts betrekking hebben op bebouwing die nog niet aanwezig is. In de aan de orde zijnde situatie gaat het echter om een recreatiewoning die er al is. De vraag of sprake is van een onbenutte planologische mogelijkheid is in deze situatie niet aan de orde.

De Afdeling overweegt verder onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1915 dat recreatiewoningen als verstedelijking als bedoeld in de PRV moeten worden aangemerkt. Nu de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] in landelijk gebied ligt, heeft de raad het plan wat deze recreatiewoning betreft derhalve vastgesteld in strijd met artikel 14, eerste lid, van de PRV.

Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.

8.5. Gelet op het voorgaande is het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2] vastgesteld in strijd met artikel 14, eerste lid, van de PRV. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het dit plandeel betreft dient te worden vernietigd.

9. [appellant sub 2] heeft nog andere beroepsgronden aangevoerd die zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2]. Hij betoogt onder meer dat dit plandeel is vastgesteld in strijd met de artikelen 13, 15 en 18 van de PRV en het gemeentelijke beleid over recreatiewoningen. Verder voert hij aan dat in de plantoelichting diverse onjuistheden staan, dat geen behoefte bestaat aan een recreatiewoning en dat een recreatiewoning leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Voorts voert hij aan dat het plan in zoverre niet financieel uitvoerbaar is en dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld. Ook betoogt [appellant sub 2] dat niet valt in te zien waarom voor de recreatiewoning niet is voorzien in een tijdelijke bestemming. Ten slotte voert hij aan dat het plan ingevolge artikel 4.2.1, aanhef en onder b2, ten onrechte overige gebouwen en overkappingen bij de recreatiewoning mogelijk maakt.

[appellante sub 1] betoogt dat het gedeelte van haar recreatiewoning dat groter is dan 50 m^2 ten onrechte niet is gelegaliseerd. Hiertoe beroept zij zich op het gelijkheidsbeginsel.

Omdat het plandeel met de bestemming "Recreatie" wordt vernietigd wegens strijd met artikel 14, eerste lid, van de PRV, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.

9.1. Als gevolg van deze uitspraak zal voor het perceel [locatie 2] de bestemmingsregeling in het vorige plan "Schoorl-kernen en buurtschappen" van 2009 herleven. Zoals hiervoor is aangegeven vormden de percelen [locatie 2] en [locatie 1] in dat plan een bouwperceel waarvoor regels werden voorgeschreven. Om de vorige planregeling voor het perceel [locatie 2] op een juiste wijze te laten herleven, ziet de Afdeling aanleiding om ook het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor het perceel [locatie 1] te vernietigen.

Het perceel [locatie 3]

Samenvatting van het geschil

10. [appellant sub 2] kan zich er niet mee verenigen dat het plan oppervlakteverharding en bouwwerken mogelijk maakt op het perceel [locatie 3]. [appellante sub 1] heeft een voornemen om woningbouw op dit perceel te realiseren. Zij kan zich er niet mee verenigen dat dit niet planologisch mogelijk is gemaakt.

Samenvatting van het oordeel

11. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] aanvoert aanleiding voor het oordeel dat de raad opnieuw een afweging dient te maken omtrent toekenning van de bestemming "Tuin" aan het perceel [locatie 3]. De beroepsgronden van [appellante sub 1] falen.

De beroepsgronden van [appellant sub 2]

12. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" voor het perceel [locatie 3], voor zover bebouwing en oppervlakteverharding van maximaal 25 m^2 is toegestaan. Volgens [appellant sub 2] bestaat hiervoor geen noodzaak.

12.1. Ter zitting is vast komen te staan dat het plan op het perceel [locatie 3] oppervlakteverharding toestaat met het doel om op het perceel [locatie 2] permanente bewoning in de recreatiewoning mogelijk te maken. De vernietiging van het plandeel met de bestemming "Recreatie" leidt ertoe dat de recreatiewoning niet is toegestaan. Gelet op de bij de planvaststelling beoogde samenhang tussen de gronden die zijn bestemd als "Recreatie" en de gronden die zijn bestemd als "Tuin", ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad ook opnieuw een afweging dient te maken, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin" voor het perceel [locatie 3].

Het betoog slaagt.

De beroepsgronden van [appellante sub 1]

13. De Afdeling ziet uit het oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding de beroepsgronden van [appellante sub 1] te bespreken.

14. [appellante sub 1] betoogt dat ten onrechte geen mogelijkheid is toegekend voor de bouw van woningen. In het ontwerpplan was het op basis van artikel 5, lid 5.5, van de planregels nog mogelijk om de bestemming "Tuin" te wijzigen in een woonbestemming. Bij de vaststelling van het plan is echter bepaald dat het perceel tussen [locatie 3] niet voor een bestemmingswijziging in aanmerking komt. [appellante sub 1] voert aan dat deze keuze niet deugdelijk is gemotiveerd. De keuze om geen woningen mogelijk te maken acht zij ook in strijd met de privaatrechtelijke overeenkomst die de gemeente in december 1994 met haar heeft gesloten. In deze overeenkomst is de verplichting opgenomen om de bouw van acht woningen planologisch mogelijk te maken, aldus [appellante sub 1]. Ook uit de "Structuurvisie Landelijk Gebied Gemeente Bergen", vastgesteld door de raad in 2010 blijkt volgens haar dat het altijd de bedoeling van de raad is geweest om woningbouw op het perceel mogelijk te maken. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat woningbouw op grond van de PRV niet is toegestaan en evenmin zal worden toegestaan, betoogt [appellante sub 1] dat dit geen reden is om geen wijzigingsbevoegdheid toe te kennen. Hiertoe stelt zij dat eventuele bezwaren van het provinciale bestuur in de procedure tot vaststelling van een wijzigingsplan aan de orde kunnen komen.

14.1. De raad stelt dat hij woningbouw op het perceel in het verleden mogelijk heeft gemaakt in het bestemmingsplan "Smeerlaan" dat de toenmalige raad van de gemeente Schoorl heeft vastgesteld op 30 juni 1998. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 26 januari 1999 aan dat plan goedkeuring onthouden vanwege strijd met het provinciale beleid. [appellante sub 1] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep heeft geresulteerd in de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2000 in zaak nr. E01.99.0138. Deze uitspraak is aangehecht. Daarin is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond verklaard. De ontwikkeling van woningen op het perceel kon hierdoor geen doorgang vinden.

Na de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2000 is het bouwplan in mei 2011 op verzoek van [appellante sub 1] nogmaals voorgelegd aan het provinciebestuur. Het provinciebestuur heeft toen aangegeven geen aanleiding te zien om zijn eerdere standpunt te herzien. Hieraan heeft het ten grondslag gelegd dat de bouwlocatie valt buiten bestaand bebouwd gebied en dat nieuwe woonbebouwing hier in beginsel niet wordt toegestaan. Dit zou alleen anders kunnen zijn als wordt aangetoond dat er een noodzaak bestaat om te bouwen in het landelijke gebied. Deze noodzaak is er niet, zo stelt de raad.

14.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad terecht stelt dat geen aanleiding bestond om - al dan niet via een wijzigingsbevoegdheid - woningbouw mogelijk te maken op het perceel, reeds omdat een woonbestemming in strijd is met het bepaalde in artikel 13 van de PRV dat een bestemmingsplan niet voorziet in woningbouw in landelijk gebied. Voor zover [appellante sub 1] betoogt dat de raad in de aan de orde zijnde bestemmingsplanprocedure voorbij heeft kunnen gaan aan provinciale bezwaren, omdat deze aan de orde zouden kunnen komen in een procedure die ziet op de vaststelling van een wijzigingsplan, wordt als volgt overwogen. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld overweging 7.4 in de uitspraak van 17 september 2014 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:3421) dat met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van nieuwe woningbouw binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Het verdraagt zich niet met deze jurisprudentie om met een wijzigingsbevoegdheid woningbouw mogelijk te maken terwijl bij de vaststelling van het bestemmingsplan reeds vaststaat dat de PRV hiervoor geen ruimte biedt.

Over de in december 1994 gesloten privaatrechtelijke overeenkomst overweegt de Afdeling het volgende. Nog daargelaten dat die overeenkomst blijkens haar bewoordingen voor zover het betreft het verlenen van planologische medewerking slechts een inspanningsverplichting inhoudt, kan de overeenkomst niet leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. Het aanvaarden van gebondenheid van de raad aan het leggen van de bestemming zoals in de overeenkomst voorzien, verdraagt zich niet met de door de wetgever in artikel 3.1 van de Wro aan de raad toegekende bevoegdheid om, in het belang van een goede ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen vast te stellen na het volgen van de daartoe in deze wet dwingend voorgeschreven en met waarborgen omklede procedure. De definitieve beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden - anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is ingeschat. Dat tussen [appellante sub 1] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat in het onderhavige geval gedaan en is voldoende gemotiveerd dat de belangen van het provinciebestuur en de regels in de PRV aan woningbouw in de weg staan.

Het betoog faalt.

Het perceel [locatie 1]

Samenvatting van het geschil

15. [appellant sub 2] betoogt dat de bestemmingsregeling voor zijn perceel tekortschiet, omdat een gedeelte van zijn gronden niet is betrokken in het plangebied en niet alle aanwezige bebouwing en het gebruik als zodanig zijn bestemd.

Samenvatting van het oordeel

16. De Afdeling oordeelt uit het oogpunt van finale geschilbeslechting dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat de bestemmingsregeling voor het perceel van [appellant sub 2] aansluit bij de feitelijke situatie. De beroepsgronden van [appellant sub 2] falen.

Tuin en oprit

17. [appellant sub 2] betoogt dat een gedeelte van zijn tuin en de oprit aan de oostzijde van zijn woning ten onrechte niet zijn betrokken in het plangebied en als zodanig zijn bestemd.

17.1. De raad stelt dat aan de strook grond aan de oostzijde van het plangebied de bestemming "Agarisch-Natuurontwikkeling" is toegekend en dat deze gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en het behoud, herstel en ontwikkeling van de aan het open landschap gebonden natuurwaarden. De raad stelt dat [appellant sub 2] deze gronden gebruikt in strijd met de bestemming. Hij wil dit strijdige gebruik niet mogelijk maken in het voorliggende plan, omdat dit in strijd is met het gemeentelijk en provinciaal beleid dat erop is gericht om verstening van het landelijk gebied tegen te gaan en de agrarische functie in het gebied te behouden.

17.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het plan dient om de regeling in het vorige plan "Schoorl- kernen en buurtschappen" van 2009 voor de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te repareren. De door [appellant sub 2] bedoelde strook grond aan de oostzijde van het plangebied was niet opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Reeds hierom is niet gebleken dat tussen de strook grond aan de oostzijde van het plangebied en de gronden in het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat de raad redelijkerwijs had moeten kiezen voor een ruimere planbegrenzing.

Het betoog faalt.

Luifel en garage

18. [appellant sub 2] betoogt dat de luifel aan de voorzijde van zijn woning ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Verder betoogt hij dat een oppervlak van 30 m^2 van de garage achter zijn woning niet als zodanig is bestemd.

18.1. De raad stelt dat de luifel is toegestaan op grond van artikel 12, lid 12.3, onder a, van de planregels. Ditzelfde geldt voor een deel van de garage met een oppervlak 30 m^2.

18.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.3, onder a, van de planregels geldt voor een bouwwerk dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming dat:

1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;

[...].

18.3. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de luifel en de garage op grond van artikel 12, lid 12.3, van de planregels als zodanig zijn bestemd.

Dit betoog mist feitelijke grondslag.

Overig

Herhalen en inlassen zienswijze

19. Voor zover [appellante sub 1] in haar beroepschrift voor het overige heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 1] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist is.

Opdracht en voorlopige voorziening

20. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op te dragen een nieuw besluit te nemen voor het vernietigde plan met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

20.1. De Afdeling ziet tevens aanleiding tot het treffen van de hierna te vermelden voorlopige voorziening. Hiertoe wordt aanleiding gezien om te bewerkstellingen dat het college van burgemeester en wethouders in afwachting van het nieuw door de raad te nemen besluit niet handhavend hoeft op te treden met betrekking tot de recreatiewoning. Aldus wordt de bestaande situatie tijdelijk bevroren.

Proceskosten

21. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 12 mei 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor het perceel [locatie 1], het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2] en het plandeel met de bestemming "Tuin" voor het perceel tussen [locatie 3];

III. draagt de raad van de gemeente Bergen op om binnen 24 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II vernietigde besluit en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. treft de voorlopige voorziening dat de thans aanwezige recreatiewoning op het perceel [locatie 2] wordt geacht planologisch te zijn toegestaan;

V. bepaalt dat de onder IV. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip waarop de raad het onder III. bedoelde besluit heeft genomen, maar in ieder geval 36 weken na verzending van deze uitspraak;

VI. verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 992,00 (zegge: negenhonderdtweeennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Slump w.g. Priem voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

646.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

BIJLAGE

Relevante artikelen bij zaak 201505415/1/R1

* artikelen van de planregels van het bestemmingsplan "2e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen"

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': een recreatiewoning;

b. bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

a. gebouwen en overkappingen worden in het bouwvlak gebouwd;

b. in aanvulling op het bepaalde onder a geldt voor het perceel aan de [locatie 1]za dat:

1. de oppervlakte van een recreatiewoning ten hoogste 50 m^2 bedraagt;

2. de totale oppervlakte van overige gebouwen en overkappingen ten hoogste 14 m^2 bedraagt;

c. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

d. de bouwhoogte van overige gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 2 m;

e. recreatiewoningen worden voorzien van een kap, met een hellingshoek van tenminste 30 graden en ten hoogste 65 graden;

f. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten hoogste 1 m, tenzij deze in de perceelsgrens worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden om recreatieverblijven te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

5.2 Bouwregels

a. op de gronden zijn ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en onoverdekte zwembaden.

b. de hoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;

c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Aan/uitbouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2

ten behoeve van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw met dien verstande dat:

a. de diepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande woningen ten hoogste 1,5 m mag bedragen gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;

b. de diepte van aan- en uitbouwen bij niet vrijstaande woningen ten hoogste 1 m mag bedragen gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;

c. de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;

d. de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;

e. de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% mag bedragen van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;

f. de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 60% mag bedragen van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;

g. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;

h. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast door het verlenen van de vergunning.

5.3.2 Verbinding naar bijgebouw

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2

ten behoeve van het maken van een verbinding tussen een bestaand gebouw in de voortuin en het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

a. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast door het verlenen van de vergunning;

b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden om:

a. gronden in gebruik te nemen/hebben of te laten gebruiken voor paardenbakken en mestopslag;

b. op het perceel [locatie 3] meer dan in totaal 25 m^2 oppervlakte verharding aan te leggen.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming: 'Wonen-2' ten behoeve van het projecteren van nieuwe bouwvlakken met de bestemming 'Wonen-2' en het verplaatsen, aanpassen of vergroten van bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen-2' met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. nieuwe bouwvlakken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van gronden die zijn aangegeven op het figuur in bijlage 1;

b. bouwvlakken mogen een maximale breedte en diepte hebben van 15 m;

c. de afstand van bouwvlakken tot de zijdelingse perceelgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;

d. de afstand tussen bouwvlakken en de aangrenzende wegen wordt afgestemd op de afstand van omliggende bouwvlakken tot aangrenzende wegen;

e. een nieuw te projecteren bouwvlak dient te passen binnen het bebouwingspatroon en het straatbeeld;

f. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.

* artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van februari 2014

Artikel 1 Algemene bepalingen

1 Onder bestaande functies en bebouwing

worden begrepen:

a functies en bebouwing die op het tijdstip

van inwerkingtreding van deze verordening

rechtmatig aanwezig zijn of op het

tijdstip van inwerkingtreding van deze

verordening een omgevingsvergunning

voor bouwen is verleend of kan worden

verleend;

b functies en bebouwing die kunnen

worden toegestaan op grond van onherroepelijke

besluiten van gedeputeerde

staten of provinciale staten op het

moment van inwerkingtreding van deze

verordening of;

c het vervangen van rechtmatig aanwezig

zijnde bebouwing door bebouwing van

gelijke aard, omvang en karakter.

2 In andere gevallen dan bedoeld in het eerste

lid is sprake van nieuwe functies en nieuwe

bebouwing, daaronder begrepen uitbreiding

van bestaande functies en bestaande

bebouwing, tenzij anders is bepaald.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

u landelijk gebied: het gebied, niet zijnde bestaand

bebouwd gebied;

[...]

kk verstedelijking: ontwikkeling van functies die

verband houden met wonen, bedrijvigheid,

voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse

infrastructuur, stedelijk water en

stedelijk groen, voor zover de hiervoor

genoemde functies het oprichten van

bebouwing mede mogelijk maken;

[...].

Artikel 9 Aanwijzing bestaand bebouwd

gebied

Als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen

de bestaande of de bij een - op het moment van

inwerkingtreding

van de verordening - geldend

bestemmingsplan

toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing,

uitgezonderd bebouwing op agrarische

bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten

woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede

begrepen de daarbij behorende bebouwing ten

behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur

alsmede stedelijk water en

stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Artikel 13 Nieuwe woningbouw

1 Een bestemmingsplan voorziet niet in

nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

2 In afwijking van het eerste lid kan een

bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling

van nieuwe woningbouw indien:

a nieuwe woningbouw in overeenstemming

is met de provinciale woonvisie 2010-2020

(vastgesteld bij besluit van 27 september

2010, nr. 62) en de door gedeputeerde

staten en de regiogemeenten vastgestelde

regionale actieprogramma's;

b nieuwe woningbouw in overeenstemming

is met de door gedeputeerde staten vastgestelde

provinciale woningbouwmonitor

en provinciale woningbouwprognose;

c nieuwe woningbouw niet kan worden

gerealiseerd door herstructureren, intensiveren,

combineren of transformeren

binnen bestaand bebouwd gebied en;

d het bepaalde in artikel 15 in acht wordt

genomen.

3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en

tweede lid is nieuwe woningbouw in het

landelijk gebied tevens mogelijk, indien:

a nieuwe woningbouw tot stand komt

conform een Ruimte voor Ruimteregeling,

als bedoeld in artikel 16;

b nieuwe woningbouw onderdeel is van

verbrede landbouw als bedoeld in artikel

26 e en functiewijzigingen op voormalige

agrarische bouwpercelen als bedoeld in

artikel 17 of;

c de nieuwe woningbouw onderdeel is van

de transformatiegebieden - meervoudig

zoals weergegeven op kaart 2 en op de

digitale verbeelding ervan.

4 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels

stellen inzake de aard, de omvang en de

locatie van nieuwe woningbouw.

Artikel 14 Overige vormen van verstedelijking

1 Een bestemmingsplan voorziet niet in

nieuwe verstedelijking of uitbreiding van

bestaande verstedelijking, als bedoeld in

artikel 2 van deze verordening, in het

landelijk gebied anders dan de verstedelijking

als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze

verordening.

2 In afwijking van het eerste lid kan een

bestemmingsplan voorzien in nieuwe

verstedelijking of uitbreiding van bestaande

verstedelijking in het landelijk gebied anders

dan de verstedelijking als bedoeld in de

artikelen 12 en 13, indien:

a de noodzaak van verstedelijking als

bedoeld in het eerste lid is aangetoond;

b is aangetoond dat de beoogde verstedelijking

niet door herstructureren, intensiveren,

combineren of transformeren

binnen bestaand bebouwd gebied kan

worden gerealiseerd en;

c het bepaalde in artikel 15 in acht wordt

genomen.

3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en

het tweede lid zijn nieuwe verstedelijking of

uitbreiding van bestaande verstedelijking,

als bedoeld in artikel 2 van deze verordening,

in het landelijk gebied tevens mogelijk indien

deze onderdeel zijn van de transformatiegebieden

- meervoudig zoals weergegeven op

kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan.

4 Bij de toepassing van het derde lid wordt het

bepaalde in artikel 15 in acht genomen.

5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels

stellen inzake de aard, de omvang en de

locatie van nieuwe verstedelijking of

uitbreiding van bestaande verstedelijking in

het landelijk gebied anders dan de

verstedelijking als bedoeld in artikelen 12 en

13.

* artikelen van de planregels van het bestemmingsplan "Schoorl- kernen en buurtschappen" van 23 juni 2009

Ingevolge artikel 1, 24e lid, van de planregels werd onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten stuk grond met inbegrip van gronden met de bestemming "Tuin (T)", waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten dan wel een op de plankaart als zodanig aangegeven stuk grond.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planregels waren de op de plankaart voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

alsmede voor:

b. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning (rw)": recreatiewoningen;

[...];

met dien verstande dat:

f. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning (rw)" ten hoogste een recreatiewoning is toegestaan;

[...].

Ingevolge het derde lid, mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;

b. bijgebouwen;

c. recreatiewoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (rw);

[...].

Ingevolge het vierde lid, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de plankaart, de bepalingen in hoofdstuk III en de volgende bepalingen:

a. het bouwperceel mag ten hoogste voor 35% bebouwd worden met gebouwen en overkappingen;

[...].

l. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 50 m^2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m^2 van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

m. in afwijking van het bepaalde onder l mag de maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 900 m^2 ten hoogste 75 m^2 bedragen;

[...];

o. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw en per recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 50 m^2;

[...].

Ingevolge het elfde lid, onder d, is het verboden om recreatiewoningen te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.