Uitspraak 201506683/1/A1

Tegen: het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger beroep - Waterwet

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1272

201506683/1/A1.

Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2015 in zaken nrs. 14/340, 14/3604, 15/310 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel.

Procesverloop

Bij besluiten van 28 juni 2013, 10 januari 2014 en 12 december 2014 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Bergeijk watervergunningen verleend voor een aantal ingrepen in het watersysteem, waaronder het aanleggen van waterbergingsvoorzieningen, ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk Terlo.

Bij besluiten van 13 december 2013 en 28 augustus 2014 heeft het dagelijks bestuur de door [appellant] tegen de besluiten van 28 juni 2013 en 10 januari 2014 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

Tegen het besluit van 12 december 2014 heeft [appellant], met instemming van het dagelijks bestuur, rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ingesteld.

Bij uitspraak van 10 juli 2015 heeft de rechtbank de beroepen van [appellant] gegrond verklaard en de besluiten op bezwaar van 13 december 2013 en 28 augustus 2014 vernietigd. De rechtbank heeft het besluit van 12 december 2014 vernietigd en de besluiten van 28 juni 2013 en 10 januari 2014 herroepen, voor zover daarbij geen voorschriften inzake monitoring zijn gesteld. De rechtbank heeft zelf voorziend twee voorschriften aan de besluiten van 28 juni 2013, 10 januari 2014 en 12 december 2014 verbonden en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 13 december 2013 en 28 augustus 2014 en het vernietigde gedeelte van het besluit van 12 december 2014. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De gemeente heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Krijger, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H. Nijman, advocaat te Den Bosch, en door P.J. van Otterdijk en A.G.P.M. van Ham, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente, vertegenwoordigd door mr. T. Duffhues en F. Jansen, beiden werkzaam bij de gemeente, en door F.H.J. van den Heuvel, verschenen.

Overwegingen

1. De watervergunningen hebben betrekking op het aanleggen van drie waterbergingsvoorzieningen (de zogenoemde retentievijvers R3, R4 en R5/R5a) met regelstuw, het aanpassen van watergangen en duikers en het overkluizen van de Breerijt. Eerder heeft het dagelijks bestuur voor retentievijvers R1 en R2 en enkele andere ingrepen in het watersysteem watervergunning verleend. De vergunde maatregelen moeten de waterbergingscapaciteit in het gebied vergroten en moeten leiden tot verbetering van de waterhuishouding.

[appellant] woont en drijft een installatiebedrijf op het perceel [locatie]. De retentievijvers zijn ten westen, zuiden en oosten van het perceel voorzien.

2. Het hoger beroep heeft uitsluitend betrekking op de bij het besluit van 12 december 2014 vergunde retentievijver R5/R5a en de door de rechtbank aan de watervergunningen verbonden monitoringsverplichting. Retentievijver R5/R5a is reeds gedeeltelijk aangelegd. [appellant] wil met het hoger beroep bereiken dat de aanleg van het overige deel van deze retentievijver wordt opgeschort totdat de resultaten van de monitoring bekend zijn.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet noodzakelijk is om retentievijver R5/R5a volledig aan te leggen. Volgens hem is gedeeltelijke aanleg van retentievijver R5/R5a voldoende om de gewenste waterbergingscapaciteit te bereiken. Verder betoogt hij dat de aanwezigheid van retentievijver R5/R5a zal zorgen voor overlast van muggen en brulkikkers, omdat in de vijver steeds een laagje water zal staan.

3.1. Het dagelijks bestuur stelt dat [appellant] in beroep heeft aangevoerd dat met de vergunde maatregelen in onvoldoende bergingscapaciteit wordt voorzien en dat de voor het eerst in hoger beroep aangevoerde grond dat voor de aanleg van een deel van retentievijver R5/R5a geen noodzaak is, buiten beschouwing moet blijven, nu deze grond niet eerder is aangevoerd.

3.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant] in beroep bij de rechtbank heeft betoogd dat de met de watervergunningen vergunde maatregelen, waaronder de aanleg van retentievijver R5/R5a, onvoldoende zijn om het gebiedseigen water op te vangen en op een verantwoorde wijze af te voeren. Het betoog van [appellant] dat het niet noodzakelijk is om retentievijver R5/R5a volledig aan te leggen omdat gedeeltelijke aanleg voldoende is om de gewenste waterbergingscapaciteit te bereiken is, zoals het dagelijks bestuur terecht heeft opgemerkt, tegenovergesteld aan het betoog bij de rechtbank en voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Anders dan [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, bouwt dit betoog niet voort op het bij de rechtbank aangevoerde betoog over de vorm en ligging van retentievijver R5/R5a. Het betoog van [appellant] over de overlast van muggen en brulkikkers is eveneens voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze betogen niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven.

4. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat met de aanleg van het overige deel van retentievijver R5/R5a moet worden gewacht tot de resultaten van de monitoring bekend zijn, betreft dit een kwestie van uitvoering, die in deze procedure niet aan de orde is.

5. [appellant] kan zich niet verenigen met de door de rechtbank aan de watervergunningen verbonden voorschriften. Hij betoogt dat deze voorschriften ten onrechte zijn gericht tot de gemeente en niet tot het waterschap.

5.1. In de voorschriften die door de rechtbank aan de watervergunningen zijn verbonden, is bepaald dat de vergunninghouder de effecten van de maatregelen die zijn vergund dient te monitoren met inachtneming van het monitoringsplan Terlo van 15 juni 2015 en dat vergunninghouder desgevraagd jaarlijks de monitoringsgegevens dient te verschaffen aan bewoners van het gebied Terlo.

De gemeente is houder van de verleende watervergunningen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3609) bieden de bepalingen van de Waterwet noch enige andere wettelijke bepaling grondslag om aan een watervergunning een voorschrift te verbinden dat aan anderen dan de vergunninghouder een verplichting oplegt. De rechtbank kon de door haar aan de watervergunningen verbonden voorschriften dan ook niet richten tot het waterschap. Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

462-784.