Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:54

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:54

Datum uitspraak: 13-05-2016

Datum publicatie: 13-05-2016

Zaaknummer(s): 108/2015

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Gegrond, waarschuwing

Inhoudsindicatie: Deskundigenoordeel van medische expert (orthopeed) is niet consistent, bevat veel foute `feiten'. Verweerder heeft als medisch expert in redelijkheid niet tot zijn conclusie kunnen komen. Klacht gegrond, waarschuwing.

-------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 mei 2016 naar aanleiding van de op 21 april 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, orthopedisch chirurg, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J. de Groot, advocaat bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- het medisch dossier;

- een afschrift van de reactie van klaagster op het definitieve rapport;

- het proces-verbaal van het op 2 februari 2016 gehouden gehoor in het kader van het

vooronderzoek;

- de brief van klaagster van 10 maart 2016 met bijlagen.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 april 2016, waar klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1949, heeft op 13 december 2004 een auto-ongeval gehad waarbij zij, door een andere auto, ter plaatse van het linkerportier is aangereden. Na het ongeval kreeg klaagster last van hoofdpijn, nek- en schouder- en (later) ook armklachten.

De medisch adviseurs van klaagster en de verzekeraar - van de aansprakelijke automobilist die klaagster aanreed - hebben verweerder bij brief van 18 februari 2014 verzocht een deskundigenonderzoek te verrichten naar - kort gezegd - het causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten van klaagster en de daartoe in de brief geformuleerde vragen te beantwoorden.

Verweerder heeft klaagster in het kader van de beoogde rapportage op 22 maart 2014 gezien.

Op 18 juni 2014 heeft verweerder de conceptrapportage naar klaagster gezonden in het kader van het aan klaagster toekomende inzage-, correctie- en blokkeringsrecht.

Klaagster heeft middels haar omvangrijke brief van 28 augustus 2014 gebruik gemaakt van het correctierecht en verweerder gewezen op, volgens haar, in het conceptrapport staande, vooral feitelijke, onjuistheden, onder meer voor wat betreft genoemde data, citaten en aannames.

Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van klaagster van 28 augustus 2014 de rapportage deels aangepast. Op 1 december 2014 heeft verweerder de aangepaste rapportage naar klaagster verstuurd en per brief een toelichting gegeven op een aantal punten. Verweerder liet daarbij weten dat de aanpassingen niet hebben geleid tot een andere conclusie. Nadat een reactie van klaagster uitbleef heeft verweerder het door hem opgestelde rapport op 31 december 2014 als geblokkeerd beschouwd en dit bericht aan de medisch adviseur E gestuurd met het verzoek klaagster op de hoogte te stellen. Op 7 januari 2015 ontving verweerder een ondertekende verklaring van klaagster dat zij geen gebruik maakte van haar blokkeringsrecht.

Op 23 maart 2015 heeft verweerder het definitieve rapport aan de medisch adviseur E gestuurd met het verzoek klaagster op de hoogte te stellen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster heeft haar klacht ter zitting aangepast in die zin dat haar klacht zich niet langer richt tegen de door verweerder opgestelde conceptrapportage maar enkel tegen de door verweerder opgestelde definitieve rapportage. Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - grove nalatigheid en onzorgvuldigheid bij het opstellen van de rapportage.

De kern van de klacht is dat verweerder in zijn hoedanigheid van medisch expert zeer onzorgvuldig heeft gehandeld, foutieve data noemt, onjuist dan wel onvolledig citeert en conclusies trekt die redelijkerwijs niet getrokken kunnen worden. Verweerder heeft aldus een onjuiste diagnose gesteld.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de definitieve rapportage voldoet aan de tuchtrechtelijke criteria. Hij is niet tekort geschoten in de uitvoering van de hem verstrekte opdracht tot het verrichten van een medische expertise. Hij heeft gehandeld binnen de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Blijkens vaste tuchtrechtspraak gelden met betrekking tot een deskundigenrapportage de volgende criteria:

- het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

- het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

- in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

- het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

- de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Toetsing vindt onder meer plaats aan de hand van de door werkgroep Medisch Specialistische Rapportage (WMSR) en de KNMG opgestelde Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage [verder: de Richtlijn].

5.2

Toetsend aan de hand van genoemde criteria is het college van oordeel dat de in de Richtlijn genoemde eis van consistentie (hoofdstuk 2.1.5 van de Richtlijn) van de rapportage op meerdere punten in het geding is, met name als het gaat om het vermelden van data en de citaten uit beschikbare medische informatie van behandelaars van klaagster. Meermaals worden verkeerde data genoemd en wordt onjuist of onvolledig geciteerd, dan wel worden visies van behandelaars op onjuiste wijze 'in eigen woorden' weergegeven en/of worden daaruit conclusies getrokken die daaruit niet getrokken kunnen worden.

Het college volstaat ter onderbouwing met een aantal voorbeelden en beoogt daarmee niet alle onjuistheden of inconsistenties te benoemen en volledig te zijn.

5.3

Het college noemt de volgende voorbeelden:

* Verweerder stelt in zijn rapport dat klaagster behandeld zou zijn door een psycholoog en een psychiater. Van behandeling door een psychiater is evenwel geen sprake geweest. Deze heeft op verzoek van een psycholoog een voorstel gedaan voor medicatie in de brief aan de huisarts maar heeft geen contact met klaagster gehad. Van 'behandeling' is geen sprake geweest. * Op pagina 5 van de rapportage vermeldt verweerder dat klaagster is gezien door orthopeed F (van M). Klaagster is nooit bij hem geweest; wel bij de ook in het rapport vermelde orthopeed L, werkzaam bij M. * Bij de weergave van de bevindingen van G, orthopedisch chirurg op pagina 5 van de rapportage vermeldt verweerder dat G geen duidelijke afwijkingen aan de schouder heeft kunnen vaststellen. Dat G heeft opgemerkt dat het opvalt dat er bij palpatie sprake is van een hyperemie van de gehele nek- en schoudermusculatuur wordt niet vermeld. Hoezeer geen 'afwijking' in eigenlijke zin, had het voor de volledigheid wel vermeld moeten worden. * Verweerder citeert onjuist uit de brief van orthopeed H (2013). H schrijft "Massale cuffscheur rechts, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door het trauma in 2004". Verweerder geeft dit weer als waarschijnlijk van posttraumatische origine. * Bij het beschrijven van de pijnklachten wordt niet consequent hetzelfde vermeld. Bij de samenvatting staat geen vermelding van pijn in beide schouders maar dit staat wel vermeld onder het kopje "Huidige klachten". * De foto's van de schouder in 2006 worden beschreven maar zijn niet terug te vinden in de aangeleverde informatie van elders. Verweerder wekt de suggestie ze bekeken te hebben; ter zitting heeft hij desgevraagd laten weten die niet gezien te hebben maar afgegaan te zijn op het verslag daarvan. * Bij beantwoording van de vragen onder punt f. van de rapportage wordt gesproken over derangement van nek- en schoudergordel ten gevolge van het auto-ongeval van 13 december 2004. De term derangement van de schouder komt daar 'uit de lucht vallen', niet eerder is die terug te vinden in het rapport, zodat een onderbouwing van dit antwoord in de rapportage ontbreekt. * Het college heeft niet kunnen vaststellen of verweerder al dan niet lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Klaagster stelt van niet, verweerder zegt dat hij haar wel heeft onderzocht. Het is het college opgevallen dat, zo van lichamelijk onderzoek sprake is geweest, dat te summier is geweest. Door een onvolledige anamnese en (kennelijk) beperkt lichamelijk onderzoek is de beperkingenlijst, zoals door klaagster aangevoerd, niet juist ingevuld. Verweerder heeft in de anamnese bijvoorbeeld niets vermeld over klachten van klaagster aan knieen en enkels terwijl uit de aangeleverde informatie van elders blijkt dat klaagster hiervoor gezien werd door orthopeed I (2003), orthopeed J (2013) en reumatoloog K (2013).

* Bij beantwoording van vraag i. in de rapportage heeft verweerder opnieuw orthopeed H onjuist geciteerd.

5.4

Het college dient de conclusie die verweerder als deskundige heeft getrokken marginaal te toetsen. Die toets in aanmerking nemend is het college van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen oordelen dat van causaal verband tussen het ongeval en haar schouderklachten (meer in het bijzonder het cuffletsel) geen sprake is. Verweerder is daarin te stellig. De conclusie van verweerder dat er op zijn vakgebied geen sprake is van ongevalsgevolgen volgt niet logischerwijs uit de beschouwingen en het onderzoek, zeker niet tegen de achtergrond van orthopeed H die concludeert dat er 'zeer waarschijnlijk' wel sprake is van ongevalsgevolgen. Verweerder onderbouwt niet, dan wel onvoldoende, waarom hij desondanks tot een andere conclusie komt.

5.5

Het onderzoek door verweerder heeft tien jaar na het ongeval plaatsgevonden. De beschikbare informatie, met name beeldvormend materiaal van de schouders van klaagster, uit de periode van kort na het ongeval is onvoldoende om met stelligheid te concluderen dat al dan niet van een ongevalsgevolg sprake is. Verweerder had in redelijkheid tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat aannemelijk lijkt dat het ongeval geen wijziging heeft gebracht in de medische situatie van klaagster doch zulks niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.

5.6

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de klachten voor zover die betrekking hebben op de inhoud, wijze van totstandkoming en conclusie van de rapportage gegrond te worden verklaard.

5.7

Klaagster heeft voorts geklaagd over de situatie tijdens het onderzoek waarbij verweerder meermaals werd onderbroken door (prive) telefoontjes. Omstandigheden die de aandacht van het onderzoek kunnen afleiden, zoals telefonische onderbrekingen of het binnenlopen van andere personen, moeten vermeden worden. Nu verweerder evenwel de frequenties en aard van de onderbrekingen heeft betwist en het college de juistheid van de stelling ter zake van klaagster niet kan vaststellen dient dit klachtonderdeel als ongegrond te worden afgewezen.

5.8

Anders dan door klaagster betoogd was verweerder als algemeen orthopeed met speciale aandacht voor enkels en knieen wel bevoegd en bekwaam om het onderzoek als hier aan de orde uit te voeren. Voor zover de klacht daarop ziet, dient die te worden afgewezen.

5.9

Het college zal nu de klachten deels gegrond zijn een maatregel opleggen. Het college is van oordeel dat een waarschuwing voldoende is.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

dr. P.H. Wiersma, prof. dr. J.A. Grotenhuis en dr. G.J.M. Akkersdijk, leden- geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.