Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:53

ECLI:NL:TGZRSGR:2016:53

Datum uitspraak: 10-05-2016

Datum publicatie: 10-05-2016

Zaaknummer(s): 2015-236

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts dat hij het gebit van klaagster lange tijd heeft verwaarloosd, waardoor ernstige parodontitis is ontstaan. De tandarts heeft nooit roentgenfoto's gemaakt en nooit pocketmetingen gedaan. Gegrond: De tandarts heeft niet, althans verregaand onvoldoende voldaan aan de kwaliteitseis dat zorg wordt geboden op basis van protocollen die goede tandheelkunde waarborgen, met name op het gebied van parodontale zorg voor klaagster. Er is onvoldoende zorg besteed aan de parodontale toestand bij klaagster. Uitgevoerde diagnostiek was onvolledig, niet regelmatig ter controle roentgenfoto's gemaakt. Ook de verslaglegging is zwaar onder de maat geweest. Schorsing voor de duur van zes maanden.

-------------------

Datum uitspraak:10 mei 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, tandarts,

werkzaam te B

verweerder.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 29

- het verweerschrift

- de repliek met bijlagen

- het patientendossier van klaagster, ontvangen op 24 december 2015;

- de dupliek met bijlage

- e-mail van tandarts D met bijlagen, ontvangen op 8 maart 2016.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld door haar partner, de heer E.

2. De feiten

2.1 Klaagster is gedurende ruim 30 jaar patiente geweest van verweerder. In die periode hebben geregeld reguliere controles plaatsgevonden. De laatste reguliere controle bij verweerder heeft plaatsgevonden op 22 maart 2010.

2.2 Per 1 april 2010 heeft verweerder zijn praktijk ov oergedragen aan tandarts D.

2.3 De eerste controle van klaagster bij tandarts D heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2010.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij het gebit van klaagster heeft verwaarloosd, waardoor parodontitis is ontstaan. Verweerder is, door nooit roentgenfoto's te maken en geen DPSI-meting(en) te doen, tekort geschoten in zijn zorgplicht. Als gevolg hiervan is klaagster een deel van haar gebit kwijtgeraakt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 In Nederland is in 1998 het zogenaamde paroprotocol, een behandelingsprotocol voor de behandeling van parodontitis, tot stand gekomen door overleg tussen de Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Tandheelkunde en de Nederlandse Vereniging voor Parodontologie. In dit protocol werd afgesproken dat de tandarts (of mondhygieniste) het parodontium van de patient in ieder geval eenmaal per jaar controleert en daarbij de DPSI-score (Dutch Periodontal Screening Index-score) noteert. De DPSI-score is een manier om vast te leggen hoe het staat met de gezondheid van het tandvlees en het kaakbot. Wanneer uit de `screening' blijkt dat er sprake is van parodontitis, zullen meer gegevens onderzocht en opgeschreven moeten worden. Die gegevens worden bij voorkeur in een parodontiumstatus genoteerd.

5.2 Het voeren van een tandartsenpraktijk vereist dat zorg wordt geboden op basis van protocollen die goede tandheelkunde waarborgen. Naar het oordeel van het College is gebleken dat verweerder aan deze kwaliteitseis niet, althans verregaand onvoldoende, heeft voldaan, met name op het gebied van parodontale zorg voor klaagster. Dit zal hieronder nader worden toegelicht.

5.3 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij altijd tijdens de reguliere controles van klaagster tandsteen heeft verwijderd. Verweerder heeft het mondonderzoek met een spiegel en een gewone sonde uitgevoerd. Een pocketsonde heeft verweerder niet gebruikt. Het noteren van de DPSI-scores vond verweerder niet nodig. Volgens verweerder wordt dit door vele (oudere) collega's ook niet gedaan. In al die jaren heeft verweerder naar eigen zeggen nooit problemen in en aan het gebit van klaagster gezien, reden waarom hij het ook niet nodig vond om (regelmatig) ter controle roentgenfoto's te maken.

5.4 Vast staat dat er een periode van zeven maanden zit tussen de laatste reguliere controle van klaagster bij verweerder - waarbij verweerder naar eigen zeggen een normale dentitie had gezien - en de eerste controle bij diens opvolgend tandarts. Door de opvolgend tandarts is in de patientenkaart van klager genoteerd: "21-10-2010: pt. eerste keer/ DPSI: 3/2/3/3/2/3)/ gingivitis-lichte paro".

5.5 Verweerder betwist weliswaar dat er sprake was van problemen in of aan het gebit van klaagster, maar het College is het met klaagster eens dat de parodontale situatie in ruim een half jaar tijd niet ineens dermate verslechterd kan zijn. De door de opvolgend tandarts geconstateerde DPSI-score duidt niet op een heel gezonde situatie van klaagsters gebit. Het rechtvaardigt zeker niet de conclusie "gingivitis', zoals die door verweerder ter zitting is gebruikt. Immers, bij gingivitis is er slechts sprake van ontstoken tandvlees, passend bij de DPSI-score 1 en 2. Echter, bij klaagster was sprake van een DPSI-score 3. Een dergelijke score is - in tegenstelling tot wat door verweerder wordt beweerd - helemaal geen normale (gezonde) score.

Het College beschikt over meer (indirecte) aanwijzingen dat het gebit van klaagster is verwaarloosd. Zo is er namelijk door verweerder geen gebruik gemaakt van een pocketsonde, zijn er niet regelmatig ter controle roentgenfoto's gemaakt en is onvoldoende komen vast te staan dat er pocketmetingen hebben plaatsgevonden. Voor zover die pocketmetingen door verweerder wel zijn gedaan zoals hij heeft gesteld, is dit in ieder geval niet door hem op de juiste wijze, met een pocketsonde, gebeurd en is het niet correct gespecificeerd per sextant betreffende genoteerd. Verweerder heeft hiermee de grondregels van het vigerende paroprotocol genegeerd.

5.6 De klacht dat er sprake is geweest van verwaarlozing van het gebit van klaagster dient gelet op het bovenstaande gegrond te worden verklaard. Dat aan de parodontale toestand bij klaagster jarenlang verregaand onvoldoende zorg is besteed, is ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. Als verweerder het volledige paroprotocol had doorlopen, dan had hij eventuele parodontale problemen kunnen vaststellen en zijn behandelingsstrategie daarop kunnen aanpassen.

5.7 Voorts was de door verweerder uitgevoerde diagnostiek onvolledig; er zijn niet regelmatig ter controle roentgenfoto's gemaakt. De ter zitting door verweerder gemaakte opmerking dat er wel door hem roentgenfoto's zijn gemaakt, maar dat deze zijn verdwenen, acht het College niet geloofwaardig. Het vervaardigen van deze roentgenfoto's is immers nergens in het patientendossier van klager vastgelegd.

Het College merkt tot slot nog op dat ook de verslaglegging door verweerder zwaar onder de maat is geweest.

5.8 De slotsom

Het College komt tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Verweerder is immers structureel en op verschillende essentiele terreinen tekort geschoten in de zorg voor zijn patient. De behandeling ter terechtzitting van de onderhavige klachtzaak heeft het College niet de overtuiging gebracht dat verweerder thans tot het inzicht is gekomen dat zijn werkzaamheden reeds gedurende zeer lange tijd (ver) beneden de maat zijn gebleven. Hij lijkt de ernst van de situatie te bagatelliseren. Verweerder wil zich duidelijk niet houden aan het "protocol-gedoe", zoals hij het ter zitting zelf heeft verwoord. Deze houding van verweerder baart het College ernstige zorgen.

Gelet op de houding van verweerder kan het College zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder niet alleen bij klaagster en haar man - die zelf ook een klacht tegen verweerder heeft ingediend, bekend onder zaaknummer 2015-234 - op ondeskundige wijze te werk is gegaan op parodontaal gebied, maar dat dit structureel ook bij andere patienten in zijn praktijk is gebeurd. Gebleken is immers dat verweerder sinds 1998 nooit een DPSI-meting op juiste wijze heeft uitgevoerd en vastgelegd. De parodontale situatie is echter een belangrijke graadmeter voor beoordeling van de gezondheidstoestand van het gebit.

Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij jaarlijks ongeveer 50 uren aan nascholing heeft gevolgd onder meer op het gebied van de parodontologie. Het College twijfelt sterk aan deze verklaring. Als verweerder dit inderdaad heeft gedaan, is hij kennelijk daarna toch bij zijn besluit gebleven om de hem geleerde vaardigheden niet in de dagelijkse praktijk te brengen en de pocketmetingen voortaan wel conform het vigerende paroprotocol te doen.

5.9 Op te leggen maatregel

Verweerder heeft ter zitting verklaard onlangs volledig te zijn gestopt met zijn werkzaamheden als tandarts - zijn BIG-registratie verloopt eind van 2016 en zal door hem niet meer worden verlengd. Naar het oordeel van het College dient verweerder hoe dan ook niet meer zijn werkzaamheden op tandheelkundig gebied uit te voeren, nu hij zelf ter zitting heeft verklaard zich niet te hoeven en willen houden aan de protocollaire regels op het parodontaal gebied. In verband hiermee zal aan verweerder - rekening houdend met al hetgeen hierboven onder 5.3 tot en met 5.8 is overwogen - de maatregel van schorsing worden opgelegd, voor de duur van zes maanden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

schorst de inschrijving van verweerder in het BIG-register voor de duur van 6 maanden vanaf de dag dat deze beslissing onherroepelijk is.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk en J.M.W. Croes, leden-tandarts, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.