Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:195

ECLI:NL:TGZCTG:2016:195

Datum uitspraak: 17-05-2016

Datum publicatie: 20-05-2016

Zaaknummer(s): c2015.414

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een basisarts bij het BMA die de IND heeft geadviseerd over een andere client, (ruim) nadat een verzekeringsarts bij het BMA over klager advies had uitgebracht aan de IND. Klager verwijt de arts dat zij heeft nagelaten binnen het BMA na te gaan of eerdere adviezen naar aanleiding van haar onderzoek herbeoordeling behoefden. Klacht in eerste aanleg afgewezen. Beroep verworpen.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.414 van:

A., (destijds) wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mw. mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen,

tegen

C., arts, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 14 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen arts C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 juli 2015, onder nummer 2014-185b, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2014.413 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 april 2016, waar zijn verschenen mr. Swart en de arts, bijgestaan door mr. Geleijnse.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. Geleijnse heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

2.1 Klager heeft de E.se nationaliteit. Hij heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om uitstel van vertrek verzocht. Het verzoek heeft hij gebaseerd op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dat luidt als volgt: "Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of diens gezinsleden niet verantwoord is te reizen".

2.2 Op 15 januari 2013 is door een collega van verweerster namens het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) een advies ter zake van klager aan de IND uitgebracht. Uit het advies blijkt dat bij klager onder meer sprake is van een terminale nierinsufficientie waarvoor hij sinds 7 september 2010 hemodialyse nodig heeft. Klager wordt drie keer per week behandeld met hemodialyse, welke behandeling levenslang nodig is. Klager gebruikt diverse medicijnen, waaronder polystyreensulfonzuur (Sorbisterit). Volgens de arts zal het uitblijven van behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn gezien het feit dat klager zonder dialyse binnen een aantal weken (eventueel tot maanden) zal overlijden. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie met betrekking tot de behandelmogelijkheden in E. heeft de arts geconcludeerd dat de behandeling in algemeen medisch-technische zin aanwezig is. Met betrekking tot het feit dat polystyreensulfonzuur (Sorbisterit) niet aanwezig is in E. heeft de arts verwezen naar de eerdere aanvullende rapportage van 24 januari 2012 waarin (op basis van onder meer brondocument AM 2199-2011) is aangegeven welke behandelingen in E. worden gebruikt om het kaliumgehalte in het bloed te verlagen.

2.3 Verweerster was van januari 2013 tot en met november 2013 werkzaam als medisch adviseur bij Medifirst. In die hoedanigheid heeft zij medische adviezen namens het BMA aan de IND verstrekt. Met ingang van 31 oktober 2013 is verweerster niet meer werkzaam voor het BMA.

2.4 Op 18 oktober 2013 heeft verweerster een medisch advies uitgebracht over een nierpatient, een andere vreemdeling dan klager, met eveneens de E.se nationaliteit. Deze vreemdeling gebruikte ook Sorbisterit. Aanvankelijk had het BMA geoordeeld dat behandeling in algemeen medisch-technische zin aanwezig was voor deze vreemdeling in E. (advies d.d. 26 november 2012 en 8 mei 2013). Naar aanleiding van de door de behandelend internist-nefroloog verstrekte aanvullende medische informatie heeft verweerster nadere vragen gesteld aan de vertrouwensarts in E.. Op basis van de informatie van de behandelend arts en de antwoorden van de vertrouwensarts (vervat in brondocument AM-3028 d.d. 18 september 2013, bron A) heeft verweerster vastgesteld dat het eerdere advies van het BMA aanpassing behoeft. In haar advies schrijft zij:

"... Betrokkene gebruikt polystyreensulfonzuur (Sorbisterit) als kaliumbindend medicijn, indien het kaliumgehalte te hoog is. Behandelaar geeft aan dat ondanks dieetmaatregelen betrokkene nog steeds Sorbisterit als kaliumbinder aanvullend nodig heeft.

Uit bron A blijkt dat Sorbisterit nog steeds niet beschikbaar is in E.. Na bestudering van bovengenoemde informatie en bron A concludeer ik dat in dit specifieke geval de alternatieve kalium verlagende maatregelen in E. toch als onvoldoende moeten worden beschouwd voor de dag tot dag kaliumbinding. Intraveneuze toediening van calcium chloride, natrium bicarbonaat en calcium gluconaat tezamen met insuline en glucose wordt in het ziekenhuis alleen gebruikt in acute noodsituaties, niet voor dag tot dag behandeling. Ook de andere genoemde alternatieven zijn niet geschikt in dit geval.

Zonder Sorbisterit kan hyperkaliemie ontstaan; dit kan leiden tot levensbedreigende hartritmestoornissen en een acute hartstilstand...".

Verweerster concludeert:"... dat er in E. in dit specifieke geval onvoldoende behandelmogelijkheden zijn en raad ik op medische gronden een reis naar E. af..."".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht

Klager verwijt verweerster dat zij na het uitbrengen van het medisch advies van 18 oktober 2013 heeft verzuimd binnen het BMA na te gaan of er een herbeoordeling moest plaatsvinden in (eerdere) zaken, waaronder die van klager, waarin op basis van hetzelfde brondocument (AM 2199-2011) is geoordeeld dat alternatieven voor Sorbisterit aanwezig zijn. Bij repliek stelt klager dat de arts door na te laten haar collega's bij het BMA in kennis te stellen van de informatie die zij had ontvangen van de internist-nefroloog (uit welke informatie volgens klager blijkt dat de behandelingen genoemd in brondocument AM 2199-2011 onvoldoende zijn) de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg van de vreemdelingen ten aanzien van wie al was geadviseerd op basis van de (eerdere) brondocumenten in gevaar heeft gebracht.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Voor zover nodig wordt op de stellingen van verweerster hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De beoordeling

De eerste vraag is of hetgeen klager aan verweerster verwijt handelen of nalaten betreft dat kan worden getoetst aan de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patient dient te betrachten (de eerste tuchtnorm) maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Ook dit laatste handelen kan tot een tuchtrechtelijke veroordeling leiden, mits het handelen van de BIG-geregistreerde voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.

Van een directe zorgrelatie tussen verweerster en klager is geen sprake (geweest) zodat het College niet toekomt aan een beoordeling van en toetsing aan de eerste tuchtnorm.

Het verwijt aan verweerster volgens klagers stellingen betreft een handelwijze die de individuele gezondheidszorg raakt en die kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. Het verwijt is evenwel ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster heeft gehandeld of nagelaten op een wijze die een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg in het algemeen schaadt. De informatie van de internist-nefroloog heeft betrekking op een andere patient dan klager. Uit die informatie kan niet worden afgeleid dat de behandelingen die worden genoemd in brondocument (AM 2199-2011) in algemene zin onvoldoende zijn. Reeds daarom zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep.

4.3. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en mr. drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en

mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

17 mei 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.