Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:199

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:199

Datum uitspraak: 26-05-2016

Datum publicatie: 26-05-2016

Zaaknummer(s): c2015.368

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie:

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2015.368 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, thans werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 6 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 1 juli 2015, onder nummer 14/269 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken 2015.367, 2015.369 en 2015.370 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 maart 2016, waar zijn verschenen klager en de psychiater bijgestaan door zijn gemachtigde.

Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, klager aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Op 27 januari 2005 heeft de rechtbank Amsterdam een voorlopige machtiging verleend om klager in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van drie maanden. De beslissing was gebaseerd op een gevaar voor maatschappelijke teloorgang en gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank heeft de machtiging beperkt tot een periode van drie maanden, omdat klager omtrent het verzoek niet kon worden gehoord.

2.2 Bij beschikking van 19 mei 2005 heeft de rechtbank Amsterdam machtiging verleend tot voortgezet verblijf van klager in een psychiatrisch ziekenhuis voor de periode van een jaar. Klager is bij de behandeling van dit verzoek aanwezig geweest, waar hij onder meer heeft verklaard dat hij zich in zijn thuissituatie adequaat zou kunnen handhaven en dat hij de kliniek wilde verlaten. Hij betwistte dat sprake was van een psychische stoornis.

2.3 In vervolg op de verstrekte rechterlijke machtigingen is klager van 15 februari 2005 tot en met juni 2005 tegen zijn wens opgenomen geweest op de gesloten afdeling van het E.. Van 15 februari tot en met 24 februari 2005 is klager gesepareerd geweest. Op 17 maart 2005 heeft klager zich beklaagd bij de klachtencommissie van de instelling. De klacht betrof: 1) de beslissing om klager direct bij opname te separeren, 2) de beslissing om de separatie te laten voortduren tot 24 februari 2005 en 3) de beslissing om klager vanaf 23 maart 2005 dwangmedicatie toe te dienen. De klachtencommissie heeft bij beslissing van 4 april 2005 het eerste en het derde klachtonderdeel ongegrond verklaard. Het tweede klachtonderdeel werd door de klachtencommissie gegrond verklaard, kort weergegeven omdat de separatie feitelijk twee dagen langer heeft geduurd dan uit de meldingsformulieren is gebleken, namelijk 9 dagen in plaats van 7. Weliswaar is na

7 dagen besloten de separatie te gaan afbouwen, maar de separatie is daadwerkelijk eerst twee dagen later beeindigd. Voor de voortduring van de separatie gedurende deze laatste twee dagen zag de klachtencommissie onvoldoende redenen.

2.4 Op 6 augustus 2014 heeft klager zich bij het tuchtcollege beklaagd over de behandeling die hij in de periode van medio februari tot en met medio juni 2005 binnen de gesloten afdeling van de instelling heeft gehad. De klacht richt zich tegen meerdere binnen de instelling werkzame personen.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager heeft 14 klachtonderdelen geformuleerd, die elkaar deels overlappen. Kort en zakelijk weergegeven komt de klacht erop neer dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. het (onrechtmatig) toepassen van dwangmaatregelen, zoals separatie en dwangmedicatie;

2. niet met klager te communiceren en hem niet te informeren over tijdens de opname genomen beslissingen en het (te laat opgestelde) behandelplan;

3. niet-onafhankelijke medische verklaringen op te stellen met een onjuiste diagnose;

4. niets te doen aan de dagelijkse gang van zaken op de afdeling, die niet adequaat was en niet op behandeling gericht.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. In het bijzonder heeft verweerder aangevoerd dat hij destijds niet de behandelaar van klager is geweest. Verweerder heeft uitsluitend bemoeienis gehad met de procedure bij de klachtencommissie, omdat hij bij afwezigheid van de vaste behandelaar een schriftelijke reactie op de klacht heeft ingediend en bij de behandeling van de klacht aanwezig is geweest met de (opvolgend) behandelaar van klager.

Verweerder heeft er voorts op gewezen dat hij door het tijdsverloop tussen de opname van klager en de indiening van zijn klacht in zijn mogelijkheden om zich tegen de klacht te verweren wordt belemmerd, mede omdat hij niet de beschikking kon krijgen over het medisch dossier. Uit de stukken die hij wel heeft, blijkt dat hij niet de behandelaar van klager was. Geen van de klachtonderdelen heeft betrekking op enig handelen van verweerder of handelen waarvoor verweerder verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden.

5. De overwegingen van het college

Op basis van de inhoud van het dossier, inclusief de zowel door klager als verweerder overgelegde documenten, heeft het college niet kunnen vaststellen dat verweerder meer of anders betrokken is geweest bij de opname van klager in de instelling of bij diens behandeling dan in het kader van de behandeling van de klacht van klager door de klachtencommissie in maart en april 2005. In de brief van verweerder van

31 maart 2005 aan de klachtencommissie heeft verweerder expliciet gemeld dat hij niet de behandelaar van klager was. Het dossier biedt geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen, noch voor de periode tot 31 maart 2005, noch voor de periode daarna. De verweten gedragingen kunnen dan ook tuchtrechtelijk niet aan verweerder worden toegerekend, zodat de klacht in alle onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Klager betoogt in zijn grieven dat de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten dienen te worden aangevuld, maar ziet er daarbij aan voorbij dat het aan de tuchtrechter is voorbehouden om die feiten en omstandigheden als vaststaand in de beslissing op te nemen die hij voor zijn beoordeling en beslissing relevant acht.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht overigens in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 Klager stelt dat het Regionaal Tuchtcollege de procedure voor het behandelen van een tuchtrechtelijke klacht niet heeft gevolgd omdat de klacht niet is behandeld op een openbare zitting. Uit de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege blijkt echter dat klager in de gelegenheid is gesteld om in het kader van het vooronderzoek te worden gehoord. Klager heeft evenwel afgezien van die mogelijkheid. De zaak is vervolgens door het Regionaal Tuchtcollege in raadkamer behandeld hetgeen is gebaseerd op het bepaalde in artikel 66 lid 4 van de Wet BIG. Overigens heeft klager ter terechtzitting van 22 maart 2016 zijn standpunten alsnog ten volle naar voren kunnen brengen, zodat hij in zoverre uiteindelijk niet in zijn belangen is geschaad.

Weliswaar heeft de verzending van de uitspraak van 1 juli 2015 lang op zich laten wachten, namelijk tot 25 augustus 2015, maar klager is ook daardoor niet in zijn belangen geschaad nu de datum van verzending van de beslissing bepaalt wanneer de beroepstermijn begint te lopen.

4.4 De overige door klager geformuleerde grievenhebben het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep van klager op die onderdelen eveneens moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr. drs. R. Zuijderhoudt,

leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.