Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:201

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:201

Datum uitspraak: 26-05-2016

Datum publicatie: 26-05-2016

Zaaknummer(s): c2015.370

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie:

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2015.370 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, destijds werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 6 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 juli 2015, onder nummer 14/271 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken 2015.367, 2015.368 en 2015.369 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 maart 2016, waar zijn verschenen klager en de psychiater.

Klager en de psychiater hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Op 27 januari 2005 heeft de rechtbank Amsterdam een voorlopige machtiging verleend om klager in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van drie maanden. De beslissing was gebaseerd op een gevaar voor maatschappelijke teloorgang en gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank heeft de machtiging beperkt tot een periode van drie maanden, omdat klager omtrent het verzoek niet kon worden gehoord.

2.2 Bij beschikking van 19 mei 2005 heeft de rechtbank Amsterdam machtiging verleend tot voortgezet verblijf van klager in een psychiatrisch ziekenhuis voor de periode van een jaar. Klager is bij de behandeling van dit verzoek aanwezig geweest, waar hij onder meer heeft verklaard dat hij zich in zijn thuissituatie adequaat zou kunnen handhaven en dat hij de kliniek wilde verlaten. Hij betwistte dat sprake was van een psychische stoornis.

2.3 In vervolg op de verstrekte rechterlijke machtigingen is klager van 15 februari 2005 tot en met juni 2005 tegen zijn wens opgenomen geweest op de gesloten afdeling van het D.. Van 15 februari tot en met 24 februari 2005 is klager gesepareerd geweest. Op 17 maart 2005 heeft klager zich beklaagd bij de klachtencommissie van de instelling. De klacht betrof: 1) de beslissing om klager direct bij opname te separeren, 2) de beslissing om de separatie te laten voortduren tot 24 februari 2005 en 3) de beslissing om klager vanaf 23 maart 2005 dwangmedicatie toe te dienen. De klachtencommissie heeft bij beslissing van 4 april 2005 het eerste en het derde klachtonderdeel ongegrond verklaard. Het tweede klachtonderdeel werd door de klachtencommissie gegrond verklaard, kort weergegeven omdat de separatie feitelijk twee dagen langer heeft geduurd dan uit de meldingsformulieren is gebleken, namelijk 9 dagen in plaats van 7. Weliswaar is na

7 dagen besloten de separatie te gaan afbouwen, maar de separatie is daadwerkelijk eerst twee dagen later beeindigd. Voor de voortduring van de separatie gedurende deze laatste twee dagen zag de klachtencommissie onvoldoende redenen.

2.4 Op 6 augustus 2014 heeft klager zich bij het tuchtcollege beklaagd over de behandeling die hij in de periode van medio februari tot en met medio juni 2005 binnen de gesloten afdeling van de instelling heeft gehad. De klacht richt zich tegen meerdere binnen de instelling werkzame personen.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager heeft 14 klachtonderdelen geformuleerd, die elkaar deels overlappen. Kort en zakelijk weergegeven komt de klacht erop neer dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. het (onrechtmatig) toepassen van dwangmaatregelen, zoals separatie en dwangmedicatie;

2. niet met klager te communiceren en hem niet te informeren over tijdens en de opname genomen beslissingen en het (te laat opgestelde) behandelplan;

3. niet-onafhankelijke medische verklaringen op te stellen met een onjuiste diagnose;

4. niets te doen aan de dagelijkse gang van zaken op de afdeling, die niet adequaat was en niet op behandeling gericht.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat hij verweerster als psychiater in opleiding vanaf 24 februari 2005 voor de gehele periode op de gesloten afdeling van de instelling gedeeltelijk verantwoordelijk acht voor alle klachtonderdelen, omdat zij gedurende die hele periode (mede)behandelaar van klager is geweest.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden, waartoe zij het navolgende heeft aangevoerd.

Verweerster was in de periode waarin klager op de gesloten afdeling van de instelling verbleef werkzaam als E. met een half tot een jaar ervaring als arts. De klachten betreffen een behandeling die bijna 10 jaar geleden plaats heeft gevonden. Verweerster herinnert zich bij de behandeling van klager betrokken te zijn geweest, maar is niet meer in staat zich specifieke gegevens over zijn behandeling te herinneren. Zij weet ook niet met zekerheid of zij de gehele behandelperiode op de gesloten afdeling de behandelend arts van klager was. De decursusgegevens uit die tijd ontbreken in het dossier.

De klachtencommissie heeft het besluit om dwangbehandeling toe te passen niet als onrechtmatig beoordeeld. Wel heeft de klachtencommissie de klacht over de duur van de separatie en de onjuiste gegevens daarover in het dossier gegrond geacht. Een besluit tot beperking van de vrijheid wordt altijd zorgvuldig genomen, en in overleg. Verweerster verwijst naar de beslissing van de rechtbank, waarin de machtiging tot opname van klager is verlengd. Wettelijk is vastgelegd dat na het indienen van een aanvraag tot verlenging de voorlopige machtiging doorloopt tot de zitting over die aanvraag, zodat geen sprake is geweest van een opname zonder juridische grondslag. Verweerster is van mening conform afspraken, haar professionele standaard en de Wet BOPZ te hebben gehandeld. Specifiekere informatie betreffende klager kan zij zich niet meer herinneren.

Verweerster acht het van belang dat een patient geinformeerd wordt over zijn rechten in een behandeling en doet dat ook altijd.

Van de beslissing van de klachtencommissie behoorde de klachtencommissie klager op de hoogte te stellen. Verweerster informeert patienten altijd over de mogelijkheid tot toegang tot een patienten vertrouwenspersoon, maar het maken van een afspraak loopt niet via de E.. Specifieke informatie betreffende klager kan zij zich niet meer herinneren. Ook kan zij zich specifieke gegevens omtrent het behandelplan niet herinneren. Er is een behandeling gestart om de maatschappelijke teloorgang ongedaan te maken. In zijn algemeenheid stelt verweerster dat bij een gedwongen opname sprake is van een intensieve behandeling, waarin iemand veelvuldig gezien wordt door zijn behandelaar. Verweerster streeft dit als behandelaar ook altijd na.

Verweerster betwist een medische verklaring te hebben opgesteld met feitelijke onjuistheden. Zij heeft nimmer de diagnose schizofrenie gesteld. Die diagnose is in het geheel niet gesteld. Als werkdiagnose werd psychose NAO beschreven. Als differentiaal diagnose 1. schizofrenie (paranoide type) en 2. Syndroom van Asperger. Deze diagnose is niet door verweerster gesteld, maar door anderen. Tijdens de opname was er sprake van een ernstige psychiatrische stoornis, namelijk een psychose NAO. Daarom was antipsychotische medicatie geindiceerd. Uit het beloop van de opname blijkt dat na start van de medicatie de psychose verbleekte en het toestandsbeeld stabiliseerde. De oorspronkelijk gegeven zuclopentixol is op 6 mei 2005 omgezet naar tabletten risperidon. Klager heeft zich bereid verklaard deze medicatie een jaar te willen innemen.

De E. draagt geen verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken op de afdeling. In de herinnering van verweerster was het verpleegkundig personeel altijd aanwezig op de afdeling en was er eveneens een dagprogramma.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college is van oordeel dat de primaire verantwoordelijkheid voor de behandeling van klager dient te worden gelegd bij de behandelend psychiater(s) en dat verweerster in haar functie van E. niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zaken als de gestelde diagnose of een beslissing met betrekking tot dwangmedicatie.

Bij de separatie is verweerster in ieder geval niet betrokken geweest, nu klager en verweerster het erover eens zijn dat zij pas na 24 februari 2005 bij de behandeling van klager betrokken was. De klachten dienen met inachtneming van dit uitgangspunt te worden beoordeeld.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 is verweerster betrokken geweest bij de verlenging van de rechterlijke machtiging. Met juistheid heeft verweerster aangevoerd dat de voorlopige machtiging (na indiening van een verzoek tot verlenging) voortduurt tot het verlengingsverzoek is behandeld. Klager heeft zelf aangegeven dat de indiening van het verzoek tot verlenging van de rechterlijke machtiging tijdig is geschied. Dat het verzoek door de rechtbank pas is behandeld op een datum na afloop van de oorspronkelijk afgegeven voorlopige machtiging valt verweerster niet te verwijten. Voor wat betreft de in de instelling gegeven dwangmedicatie blijkt uit het dossier, dat deze vanaf 23 maart 2005 aan klager is toegediend. De klachtencommissie heeft het starten van de dwangbehandeling met medicatie in de beslissing van 4 april 2005 beoordeeld en niet onrechtmatig bevonden. De overwegingen van de klachtencommissie komen het college in het licht van het totale klachtdossier niet onjuist of onredelijk voor. De oorspronkelijke medicatie is begin mei 2005 vervangen door tabletten risperidon, zoals verweerster ook heeft aangevoerd. De gezondheidstoestand van klager was reeds begin juni 2005 zodanig verbeterd, dat hij kon worden overgeplaatst naar de open afdeling in de instelling. Vanaf juli 2005 is klager de tabletten risperidon vrijwillig gaan/blijven slikken en op 1 augustus 2005 heeft klager verklaard dat hij tevreden was over de aan hem verstrekte medicatie. Aan de stelling van klager dat de hem gegeven medicatie slechts negatief heeft gewerkt dient dan ook voorbij te worden gegaan. Dit klachtonderdeel dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5.3 Klachtonderdeel 2 betreft de communicatie met klager over zijn gedwongen opname en de vanaf dat moment over zijn behandeling genomen beslissingen. Verweerster betwist dat de wijze waarop zij met klager heeft gecommuniceerd ontoereikend is geweest en heeft aangevoerd dat zij een goede informatieverstrekking aan de patient belangrijk vindt. Zij kan geen specifieke details vermelden omdat de behandeling heeft plaatsgevonden bijna 10 jaar voor de indiening van de klacht en omdat het dossier niet meer (compleet) aanwezig was. Nu verweerster de door klager gestelde ontoereikende communicatie betwist en de inhoud van het klachtdossier geen ondersteuning biedt voor de juistheid van de stellingen van klager, moet dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard. Daarbij is ook van belang dat het klachtdossier een beeld geeft van een situatie, waarin aanvankelijk ook niet goed met klager kon worden gecommuniceerd, omdat klager zich daarvoor afsloot. Zo blijkt uit de beslissing van 27 januari 2005, waarin de machtiging tot de opname van klager is gegeven, dat vergeefs pogingen zijn gedaan om in contact te treden met klager om hem over dit verzoek te horen. De separatie en dwangmedicatie hebben blijkens het dossier juist plaatsgevonden omdat met klager geen behoorlijk contact mogelijk bleek.

5.4 Verweerster heeft betwist een medische verklaring met inhoudelijke onjuistheden te hebben afgegeven. Verweerster is aanwezig geweest tijdens de behandeling van het verzoek tot verlenging van de rechterlijke machtiging en heeft ter zitting een mondelinge verklaring verstrekt, waarvan een weergave in de beschikking van de rechtbank is neergelegd. De door verweerster afgelegde verklaring is geheel in lijn met de gegevens zoals deze uit het klachtdossier overigens blijken met betrekking tot de voorgeschiedenis van de gedwongen opname (ook zoals deze door klager wordt beschreven) en met de gebeurtenissen vanaf de opname. Klager kon en kan zich niet vinden in de bevindingen van de behandelaar(s) en heeft ter zitting ook verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de rechterlijke machtiging. Dat wil echter niet zeggen dat de door verweerster ter zitting gegeven verklaring inhoudelijke onjuistheden bevatte. Ook klachtonderdeel 3 is ongegrond.

5.5 Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel 4 aangevoerd dat het avondeten te weinig was voor een volwassen man met een normale eetlust, dat het personeel bijna de gehele dag afwezig was en dat op de afdeling onvoldoende mogelijkheden waren om wat te doen. De enkele stellingen van klager hieromtrent - waarbij verweerster kanttekeningen heeft geplaatst - zijn evenwel van onvoldoende gewicht om te kunnen leiden tot een tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van verweerster, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Klager betoogt in zijn grieven dat de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten dienen te worden aangevuld, maar ziet er daarbij aan voorbij dat het aan de tuchtrechter is voorbehouden om die feiten en omstandigheden als vaststaand in de beslissing op te nemen die hij voor zijn beoordeling en beslissing relevant acht.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klagerstelt dat het Regionaal Tuchtcollege de procedure voor het behandelen van een tuchtrechtelijke klacht niet heeft gevolgd omdat de klacht niet is behandeld op een openbare zitting. Uit de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege blijkt echter dat klager in de gelegenheid is gesteld om in het kader van het vooronderzoek te worden gehoord. Klager heeft evenwel afgezien van die mogelijkheid. De zaak is vervolgens door het Regionaal Tuchtcollege in raadkamer behandeld hetgeen is gebaseerd op het bepaalde in artikel 66 lid 4 van de Wet BIG. Overigens heeft klager ter terechtzitting van 22 maart 2016 zijn standpunten alsnog ten volle naar voren kunnen brengen, zodat hij in zoverre uiteindelijk niet in zijn belangen is geschaad.

Weliswaar heeft de verzending van de uitspraak van 1 juli 2015 lang op zich laten wachten, namelijk tot 25 augustus 2015, maar klager is ook daardoor niet in zijn belangen geschaad nu de datum van verzending van de beslissing bepaalt wanneer de beroepstermijn begint te lopen.

4.2 Klager stelt voorts dat hij in de periode van 27 april 2005 tot 20 mei 2005 wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, nu de termijn van de voorlopige rechterlijke machtiging op 27 april 2005 afliep en de machtiging voortgezet verblijf eerst bij beschikking van 19 mei 2005 met ingang van 20 mei 2005

is verleend. Klager meent dat de psychiater verantwoordelijk was voor deze wederrechtelijke vrijheidsberoving en dat de psychiater hem hierover bovendien beter had moeten informeren.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de besluitvorming rondom een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging, waarbij sprake is van vrijheidsbeneming, zorgvuldig tot stand dient te komen. De termijn waarvoor een rechterlijke machtiging wordt verleend dient te worden aangemerkt als een harde termijn, die uitsluitend kan worden verlengd door een expliciete rechterlijke beslissing. In de onderhavige situatie verliep de termijn van de voorlopige machtiging op 27 april 2005. De enkele omstandigheid dat tijdig een verzoek is ingediend om een rechterlijke machtiging voortgezet verblijf te verlenen, maakt, mede gelet op het voorgaande, niet dat de voorlopige rechterlijke machtiging is blijven voortduren zo lang de rechtbank nog niet op dit verzoek had beslist.

Nu in de periode van 27 april 2005 tot 20 mei 2005 geen sprake was van een rechterlijke machtiging voor het verblijf van klager in de instelling stond het klager op dat moment vrij om de instelling te verlaten. Uit de stukken en de verklaringen van klager ter terechtzitting blijkt dat klager in die periode uitdrukkelijk bekend was met de omstandigheid dat de voorlopige machtiging was verlopen terwijl de machtiging voortgezet verblijf nog niet was verleend. Onder deze omstandigheden neemt het Centraal Tuchtcollege aan dat klager zijn verblijf binnen de instelling op vrijwillige basis heeft voortgezet, vgl. Hoge Raad 11 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2314 ). Voor zover de psychiater dus al verantwoordelijk zou zijn voor (communicatie over) het aflopen van de machtiging, is hierin geen sprake van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, nu moet worden aangenomen dat klager zijn verblijf vrijwillig heeft voortgezet. Het beroep van klager wordt op dit onderdeel verworpen.

4.4 Waar klager stelt dat de psychiater misdaden tegen de menselijkheid heeft gepleegd en klager heeft gemarteld, hetgeen moet worden beschouwd als een (bewuste) poging om zijn (psychische) gezondheid te schaden, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die een dergelijk oordeel zouden kunnen dragen.

Het Centraal Tuchtcollege gaat voorts voorbij aan de stelling van klager dat hij onvoldoende te eten kreeg. De psychiater heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren wat patienten te eten kregen bij E., hetgeen haar, mede door het tijdsverloop sinds het indienen van de klacht, niet kan worden verweten.

4.5 De overige door klager geformuleerde grievenhebben het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep van klager op die onderdelen eveneens moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr. drs. R. Zuijderhoudt,

leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.