Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:226

ECLI:NL:TGZCTG:2016:226

Datum uitspraak: 02-06-2016

Datum publicatie: 10-06-2016

Zaaknummer(s): c2015.234

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

---------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.234 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., kno-arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M. Kremer te Groningen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de kno-arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 april 2015, onder nummer G2014/66 heeft dat College deze klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De kno-arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.233 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juni 2016, waar zijn verschenen de kno-arts, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 2 juni 2016 heeft het college na beraadslaging in raadkamer in het openbaar uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager is op 23 maart 2010 vanwege oorsuizen verwezen naar het E. (hierna E.), afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (hierna KNO).

2.2

Klager heeft de polikliniek meerdere malen bezocht. Verweerder was destijds KNO-arts in opleiding. Hij heeft klager op 22 juni 2010 en 1 juli 2010 onder supervisie van KNO-arts mevrouw A.G.W. Korsten-Meijer gezien op zijn spreekuur. Op 1 juli 2010 heeft verweerder een hoortest en suisanalyse verricht.

2.3

Op 18 oktober 2010 heeft klager het tinnitusspreekuur van KNO-arts G. bezocht. Tijdens dit spreekuur is een audiometrisch onderzoek met aanvullende testen ten behoeve van tinnitus uitgevoerd. De diagnose is gesteld op tinnitus beiderzijds. Een medische verklaring voor tinnitus kon niet worden vastgesteld.

2.4

Omstreeks januari 2011 heeft klager een Duitse arts bezocht die Lidocaine in zijn linkeroor heeft gespoten.

2.5

Op 14 maart 2011 heeft klager opnieuw het spreekuur van verweerder bezocht in verband met verergering van de tinnitusklachten. Klager is door verweerder verwezen naar een multidisciplinair tinnitusspreekuur.

2.6

Op 14 juli 2011 heeft klager via de afdeling Audiologie van het E. proeven met twee verschillende hoortoestellen aan beide oren gehad.

2.7

Op 20 januari 2012 heeft klager via de huisarts verzocht om een doorverwijzing naar de KNO-afdeling van het E. voor een transcraniele magnetische behandeling. Met de huisarts is besproken dat de KNO-afdeling deze behandeling niet uitvoert. De verwijzing is geannuleerd. Klager is niet opnieuw opgeroepen.

2.8

Op 9 juli 2014 heeft klager schriftelijk aan het E., afdeling KNO, verzocht om de resultaten van de hoortesten aan hem op te sturen. Aan het verzoek is gevolg gegeven.

2.9

Op 15 augustus 2014 heeft klager een brief aan de KNO-afdeling van het E. gezonden dat de data van de hoortesten d.d. 18 oktober 2010 en 14 juli 2011 zijn verwisseld en dat deze moeten worden aangepast.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Klager is in maart 2010 vanwege oorsuizen verwezen naar de afdeling KNO van het E.. Op 18 oktober 2010 is tinnitus aan beide oren geconstateerd. Dit is volgens klager een onjuiste diagnose geweest. Klager heeft nadien een Duitse arts bezocht die Lidocaine in zijn linkeroor heeft gespoten. Hierdoor en pas op dat moment heeft klager tinnitus aan beide oren gekregen. Op 14 juli 2011 heeft klager opnieuw de polikliniek bezocht vanwege verergering van zijn klachten. Indertijd zijn gehoortoestellen aan beide oren voorgeschreven. Klager heeft de gehoortesten opgevraagd bij het E. en constateerde dat de data van de tests door elkaar zijn gehaald. Hierdoor kan klager de Duitse arts die hem heeft behandeld niet meer aanklagen. Verweerder beweerde dat er na de spuit geen schade aan het rechteroor was, terwijl uit een test in Duitsland bleek dat er wel schade was aan het rechteroor. Ook is het linkeroor alleen maar slechter geworden. Klager is van mening dat hij van de Lidocaine tinnitus aan beide oren heeft gekregen. Door het door elkaar halen van de data van de audiogrammen kan hij dit niet meer aantonen.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Verweerder is van mening dat de klachten onterecht zijn. Klager heeft vanaf het begin aan verweerder medegedeeld dat hij tinnitus aan beide oren had. Verweerder heeft de hulpvraag van klager uiterst serieus genomen door diverse geeigende onderzoeken uit te voeren en een aparte afspraak te maken voor audiometrisch onderzoek en een suisanalyse. Ook heeft verweerder aan klager tips gegeven hoe om te gaan met tinnitus en heeft hij klager in verband met meer dan normaal klachten van tinnitus naar een speciaal spreekuur verwezen. Op 18 oktober 2010 werd klager door een collega gezien die ook tinnitus beiderzijds constateerde.

Op 14 maart 2011 zag verweerder klager weer.

Klager vertelde dat een Duitse arts Lidocaine in zijn oor had gespoten, waarna hij ziek werd en hoofdpijn kreeg. Klager wilde een scan van zijn hoofd. Hiervoor bestond echter geen indicatie. Dit is besproken met klager en er is een afspraak gemaakt met maatschappelijk werk. Dit was het laatste contact dat verweerder met klager heeft gehad. De hoortesten waarvan de data volgens klager zijn verwisseld, zijn geen van beide door verweerder opgevraagd noch door hem beoordeeld.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen ten tijde van het handelen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager stelt zich op het standpunt dat een onjuiste diagnose is gesteld. Hij heeft op 1 juli 2010 en 18 oktober 2010 slechts melding gemaakt van tinnitus aan zijn linkeroor. Pas op het moment dat klager omstreeks januari 2011 is behandeld door de Duitse arts heeft hij tinnitus aan beide oren gekregen, aldus klager. Verweerder heeft de stelling van klager gemotiveerd en gedocumenteerd betwist. Uit het medisch dossier blijkt dat klager bij alle bezoeken aan KNO-artsen, audiologen en akoepedisten klachten heeft geuit over tinnitus beiderzijds. De stelling van klager vindt dan ook geen steun in het medisch dossier Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat verweerder op enig moment een onjuiste diagnose heeft gesteld. Het voorgaande brengt mee dat het klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

5.3

Uit het medisch dossier blijkt dat niet verweerder maar een collega van hem betrokken is geweest bij het aanvragen en beoordelen van de beide hoortesten waar de klacht betrekking op heeft, zijnde de hoortesten van de data 18 oktober 2010 en 14 juli 2011. De klacht treft reeds om die reden geen doel. Los daarvan is naar het oordeel van het College niet aannemelijk geworden dat de data van de audiogrammen verwisseld zijn. De data van de audiogrammen kloppen met de polikliniekbezoeken. Het is zelfs de vraag of de verwisseling van data, gelet op de vastlegging van de data in het EPD, een mogelijkheid is. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.4

Het College is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat de handelwijze van verweerder in de omstandigheden van dit geval niet als onprofessioneel of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden aangemerkt.

5.5

De klacht moet dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2 De kno-arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter;

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden juristen en,

dr. C.J. Brenkman en mr. drs. J.A.W. Dekker, leden beroepsgenoten en

mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.