Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:210

ECLI:NL:TGZCTG:2016:210

Datum uitspraak: 07-06-2016

Datum publicatie: 08-06-2016

Zaaknummer(s): c2015.356

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De aangeklaagde orthopedisch chirurg is op basis van eigen onderzoek, de ernst van de klachten van klager, de bevindingen uit de anamnese en het onderzoek van een collega tot de conclusie gekomen dat er een indicatie bestond voor het opereren van klager en het plaatsen van een totale heupprothese. In de maanden na de operatie heeft klager, na een korte verbetering, pijnklachten aan de heup gehouden. Klager verwijt de aangeklaagde orthopedisch chirurg - zakelijk weergegeven - dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door hem zonder indicatie te opereren. Klager stelt dat hij als gevolg van dit onnodig operatief ingrijpen blijvend is geinvalideerd. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

-----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.356 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A. van der Weijden, advocaat te Haarlem,

tegen

C., orthopedisch chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde : mr. D.N.R. Wegerif, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 oktober 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen orthopedisch chirurg C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 juli 2015, onder nummer 14/343 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2016, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A. van der Weijden alsmede de arts, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.N.R. Wegerif. Voorts zijn verschenen als deskundigen van de zijde van klager orthopedisch chirurg E. en radioloog/medisch adviseur F.. Beide deskundigen zijn door het Centraal Tuchtcollege gehoord.

De zaak is over en weer bepleit. Beide gemachtigden hebben dat gedaan aan de hand van pleitnota's die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerder is als orthopedisch chirurg verbonden aan het G.-Ziekenhuis in D. (hierna: het G.).

2.2. Klager is verband met rugklachten door zijn huisarts verwezen naar een neuroloog in verband met pijnklachten in lies-, bil en rug. De neuroloog heeft een MRI-scan laten maken vanwege verdenking van een hernia. Een hernia is daarbij niet vastgesteld waarna klager is verwezen naar de orthopedisch chirurg H., eveneens werkzaam in het G.. Om te kunnen vaststellen of klagers klachten werden veroorzaakt door een aandoening van het heupgewricht heeft H. bij klager op 10 december 2007 een marcainisatie-onderzoek (verdoving van het heupgewricht) verricht. Op 27 maart 2008 heeft verweerder een MRI-scan van de rechterheup van klager laten maken en op 2 april 2008 is een roentgenfoto van de lumbale wervelkolom gemaakt. Hieruit is opgemaakt dat sprake was van kraakbeendikteverlies en een degeneratieve verandering aan de rug. Vervolgens heeft H. verweerder geconsulteerd met het verzoek zijn bevindingen uit anamnese en onderzoek te bestuderen en hem te adviseren over een eventueel verder behandeltraject vanwege klagers aanhoudende klachten aan de rechterheup.

2.3. Op 15 mei 2008 heeft verweerder klager onderzocht. Op basis van dit onderzoek, de ernst van de klachten van klager, de bevindingen uit de anamnese en het onderzoek van H. heeft verweerder besloten tot het plaatsen van een totale heupprothese rechts. Verweerder heeft bij brief van 19 mei 2008 aan de huisarts van klager vermeld:

'Reden tot consult: Uitgebreid besproken resurfacing totale heupprothese.

Advies:De patient is geinformeerd over de ingreep, nabehandeling, eventuele complicaties en alternatieven zijn besproken. Een naslagwerk is meegegeven.'

Op 23 juni 2008 heeft verweerder de operatie uitgevoerd. Postoperatief deden zich geen bijzonderheden voor en klager is in goede conditie ontslagen.

2.4. In de maanden na de operatie heeft klager, na een korte verbetering, pijnklachten aan de heup gehouden. Op 27 mei 2009 heeft verweerder klager onderzocht en op 29 september 2009 heeft een collega van verweerder klager opnieuw geopereerd. Kort na deze operatie heeft de behandelend neuroloog van klager geoordeeld dat sprake is van neuropathie van de nervus femoralis rechts, waarna klager een revalidatie-traject is gestart. Klager kampt nog steeds met klachten.

2.5. Beide partijen hebben in deze procedure rapporten van partij-deskundigen overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten.

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door hem zonder indicatie te opereren. Klager stelt dat hij als gevolg van dit onnodig operatief ingrijpen blijvend is geinvalideerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De overwegingen van het college

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Het college heeft kennis genomen van de rapporten van de partijdeskundigen. Het college zal zich voor het oordeel in deze tuchtprocedure baseren op haar eigen expertise en deskundigheid ter zake.

5.3. De vraag ligt voor of verweerder klager heeft geopereerd zonder dat daarvoor een indicatie bestond. Het college beantwoordt die vraag ontkennend. Uit het feitelijk verloop tot aan de operatie op 23 juni 2008 blijkt dat klager vele onderzoeken heeft moeten ondergaan om de oorzaak van zijn klachten te achterhalen (de marcainisatie, de MRI-scan en de röntgenfoto). Verweerder heeft voortgeborduurd op de onderzoeken die I. en H. hebben verricht, hij heeft klager zelf onderzocht en met hem en zijn echtgenote gesproken. Naar het oordeel van het college had verweerder daarmee voldoende informatie voorhanden om op basis daarvan tot de terechte conclusie te komen dat de oorzaak van de pijnklachten was gelegen in het heupgewricht en dat een operatie de best mogelijke oplossing was voor klager, op dat moment. Zijn oordeel heeft hij ook met klager besproken, hetgeen blijkt uit de aantekeningen in het medisch dossier (2.3.) en uit de eigen verklaring van klager op het mondeling vooronderzoek. Het gevoel van klager dat verweerder hem een operatie heeft aangepraat, vindt geen steun in de stukken. Het college betrekt bij haar oordeel dat verweerder er als orthopedisch chirurg vanuit mocht gaan dat het conservatieve traject (alternatieven zoals pijnbestrijding) was afgerond op het moment dat H. hem om advies vroeg. Het lag niet op de weg van verweerder om nogmaals met klager alternatieven voor een operatie te bespreken. De stelling dat verweerder zonder indicatie tot een operatie heeft besloten, volgt het college dan ook niet. Hoewel het uiteraard voor klager te betreuren valt dat klager nog steeds kampt met klachten, kan het college niet vaststellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in hoger beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot oplegging van een maatregel.

4.2 De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - het beroep geheel te verwerpen en de bestreden beslissing te bevestigen.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich geheel met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit berust en neemt dit oordeel over. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het navolgende toe te voegen.

Het Centraal Tuchtcollege is,na uitvoerige bestudering van het aangeleverde beeldmateriaal en nadat beide partijdeskundigen op essentiele punten ter terechtzitting in hoger beroep zijn gehoord,tot de conclusie gekomen dat de arts op basis van zijn onderzoek op 15 mei 2008, de ernst van de klachten van klager, de bevindingen uit de anamnese en het onderzoek van H. (m.n. het marcainisatie-onderzoek) terecht heeft geconcludeerd dat er een indicatie bestond voor het plaatsen van een heupprothese rechts.

4.4 Gelet op het bovenstaande dient het beroep van klager te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter; mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en dr. W.J. Rijnberg, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

7 juni 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.