Tuchtrecht | Schending beroepsgeheim | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:71

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:71

Datum uitspraak: 14-06-2016

Datum publicatie: 14-06-2016

Zaaknummer(s): 2015-194

Onderwerp: Schending beroepsgeheim

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts. (1) Geen verzekeringsarts, dus onbevoegd de keuring te verrichten. Ongegrond: Arts verricht werkzaamheden voor UWV en voorgangers van deze instelling al 37 jaar en sinds de specialisatie verzekeringsarts vereist is, onder supervisie van een verzekeringsarts gaan werken, die de rapporten beoordeeld en bij instemming medeondertekend. Door deze wijze van werken handelt de arts niet onbevoegd. (2) Medische gegevens vermeld in het niet-medische rapport. Gegrond: Het niet-medische rapport is voor overdracht van gegevens aan niet-medici, belast met de uitvoering van in dit geval de Ziektewet. In de eerste plaats was het rapport bestemd voor de arbeidskundige om benutbare mogelijkheden van klager te beoordelen. Daarvoor was in dit geval de medische aanduiding van de klachten van klager niet noodzakelijk. (3) BIG-nummer niet willen geven. Ongegrond: Had nummer moeten geven, maar dit klachtonderdeel is van onvoldoende gewicht. Verklaart klachtonderdeel (2) gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 14 juni 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, arts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr.drs. A.G. Jansen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 5 augustus 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 april 2016. Klager was ter zitting niet aanwezig. Verweerster is verschenen en heeft, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Verweerster is als basisarts werkzaam voor UWV.

2.2 Klager heeft het spreekuur van verweerster bij UWV bezocht in het kader van "Eerstejaars Ziektewet-beoordeling". De vragen van UWV die verweerster moest beantwoorden waren:

- is [klager] thans geschikt te achten voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 Ziektewet?

- is er bij [klager] sprake van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek? Zo ja, wat zijn de benutbare mogelijkheden?

2.3 Verweerster heeft een medisch en een niet-medisch rapport opgemaakt. In het niet-medische rapport van 7 juli 2015 staat onder het kopje "Beschouwing van belastbaarheid en prognose"onder meer dat klager zich arbeidsongeschikt had gemeld met hartklachten, dat hij een ingreep onderging en daarna een revalidatietraject volgde.

2.4 In een telefoongesprek tussen verweerster en de echtgenote van klager heeft verweerster desgevraagd niet haar BIG-nummer gegeven.

3. De klacht

De klacht luidt dat verweerster

(a) onbevoegd is de keuring te verrichten, omdat zij geen verzekeringsarts is,

(b) medische gegevens heeft vermeld in het niet-medische rapport,

(c) desgevraagd haar BIG-nummer niet wilde geven in het telefoongesprek met de echtgenote van klager, alsmede:

(d) voor het geval verweerster geen arts is, zij onbevoegd medische oordelen en adviezen heeft gegeven.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft verweer gevoerd. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerster heeft ter zitting uiteengezet dat zij haar werkzaamheden voor UWV en voorgangers van deze instelling al [..] jaar verricht en dat zij, sinds de specialisatie verzekeringsarts vereist is, gelet op haar toenmalige leeftijd ([..] jaar) de specialisatieopleiding niet meer heeft gevolgd, maar onder supervisie van een verzekeringsarts is gaan werken. Haar rapporten worden sindsdien door de desbetreffende supervisor beoordeeld en bij instemming door deze meeondertekend. Door deze wijze van werken handelt verweerster niet onbevoegd. Klachtonderdeel (a) zal dan ook worden afgewezen.

5.2 Inzake de vermelding in het niet-medische rapport van de passage met de term "hartklachten" overweegt het College het volgende. In beginsel geldt voor verweerster de geheimhoudingsplicht, zoals geregeld in onder meer het Burgerlijk Wetboek en de Wet BIG. Meer specifiek bepaalt artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen dat het verboden is om informatie verder bekend te maken dan voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, dan wel op grond van die wet is voorgeschreven of toegestaan. Soortgelijke bepalingen staan in de "Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens" (KNMG juni 2010), welke verwijzen naar de "Code gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie" (KNMG 2006). Beoordeeld moet dus worden of de vermelding zoals deze is gedaan noodzakelijk was. Het niet-medische rapport is bedoeld voor overdracht van gegevens aan niet-medici, belast met de uitvoering van in dit geval de Ziektewet. In de eerste plaats was het rapport bestemd voor de arbeidskundige voor zijn beoordeling van de benutbare mogelijkheden van klager. Daarvoor was in dit geval de medische aanduiding van de klachten van klager niet noodzakelijk. Het was goed mogelijk de beperkingen zo te omschrijven dat aan niet-medici de aard van de ziekte van klager niet bekend zou worden.

Verweerster heeft ter zitting verteld dat zij door de gekozen tekst geprobeerd heeft de ernst van de klachten van klager te benadrukken, maar naar het oordeel van het College had dat ook anders gekund en was de vermelding zoals gedaan dus niet noodzakelijk. Klachtonderdeel (b) is dan ook gegrond.

5.3 Verweerster behoorde desgevraagd wel opgave te doen van haar BIG-registratienummer. Zij heeft ter zitting toegelicht dat dat haar nog nooit eerder was gevraagd, dat zij zich door het telefonische verzoek overvallen voelde, ervan schrok en zij het nummer ook niet bij de hand had. Hoewel een en ander niet wegneemt dat verweerster het nummer, desnoods na terugbellen, toch had moeten geven, acht het College deze nalatigheid in de gegeven omstandigheden niet van voldoende gewicht voor verwijtbaarheid in tuchtrechtelijke zin, zodat klachtonderdeel (c) wordt afgewezen.

5.4 Omdat vaststaat dat verweerster arts is, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder klachtonderdeel (d) is ingesteld. Dat klachtonderdeel blijft dan ook buiten behandeling.

5.5 Nu klachtonderdeel (b) gegrond is, moet worden beslist over een maatregel. Het College acht in dit geval de gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel afdoende. De reden is enerzijds dat verweerster - ter zitting - heeft uiteengezet dat haar werkwijze in de toetsingsgroep van collega's met wie zij samenwerkt al jaren gebruikelijk is, en anderzijds dat deze groep naar aanleiding van de onderhavige klacht heeft afgesproken om voortaan medische aanduidingen zo enigszins mogelijk te vermijden en dat men sindsdien ook zo werkt. In deze omstandigheden voegt een tuchtrechtelijke maatregel niets toe.

5.6 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, nadat zij onherroepelijk is geworden, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klachtonderdelen (a) en (c) af;

laat klachtonderdeel (d) buiten behandeling;

verklaart klachtonderdeel (b) gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

bepaalt dat deze beslissing, nadat zij onherroepelijk is geworden, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde (TBV) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, Prof. dr. A.M. van Hemert, dr. B. van Ek en M. Bakker, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.