Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:236

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:236

Datum uitspraak: 21-06-2016

Datum publicatie: 21-06-2016

Zaaknummer(s): c2015.205

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klager is na een ernstig motorongeluk in het ziekenhuis behandeld. Hij heeft tegen vier traumachirurgen en twee verpleegkundigen klachten ingediend. De klacht betreft de wondverzorging, de overplaatsing van klager van de Medium Care-afdeling naar de verpleegkundigenafdeling en het controleren van klagers knie.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Klager is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover het betreft de wondverzorging. Het Centraal Tuchtcollege acht de wondverzorging voldoende met de opmerking dat de verslaglegging beter had gekund, zonder dat dit de verpleegkundige tuchtrechtelijk wordt aangerekend. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.205 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te Den Haag,

tegen

H., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigden: mr. F.E.A.M. Tesser en mr. K.J. de Wolf te Nijmegen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 27 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegenH.- hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Het klaagschrift is gevolgd door een vervangend klaagschrift van 19 december 2013. Bij beslissing van 17 april 2015, onder nummer 344/2013 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.201 (A. / C., chirurg), C2015.202 (A. / E., chirurg), C2015.203 (A. / F., arts) en C2015.204 (A. / G., verpleegkundige) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Van Vliet voornoemd, en verweerder, bijgestaan door mr. Tesser en mr. De Wolf voornoemd. Partijen hebben pleitnotities overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder de medische dossiers met beeldmateriaal met betrekking tot klager uit beide na te noemen ziekenhuizen, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1966, is militair. Op 1 september 2010 kwam hij, rijdend op een motor, in botsing met een auto waarbij hij is weggeslingerd en over het wegdek is geschuurd. Hij is per traumahelikopter vervoerd naar het I. te D.. Verweerder is werkzaam in dit ziekenhuis.

Het beleid in het I. is dat bij een chirurgische opname de chirurg van dienst bij een opname de hoofdbehandelaar wordt voor de afdeling heelkunde. In dit geval was dat de chirurg E.. Vanaf 3 september 2010 heeft C. het hoofdbehandelaar-schap overgenomen wegens vakantie van E.. Klager heeft echter na de eerste operatie van 1 t/m 8 september 2010 op de afdeling Intensive Care (IC) gelegen, alwaar de internist/intensivist hoofdbehandelaar was en de chirurgisch hoofdbehandelaar dientengevolge medebehandelaar. F., toen nog in het 4^e jaar van zijn opleiding tot chirurg, was van 5 t/m 7 september 2010 consulent heelkunde voor de IC.

Van 8 t/m 10 september 2010 was klager opgenomen op de afdeling Medium Care (MC), alwaar C. de hoofdbehandelaar was en F. als medebehandelaar (zaalarts) de dagelijkse visite deed.

Klager kwam op 1 september 2010 om 10.30 uur in het I. aan op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Daar werden CT-scans gemaakt van het hoofd-halsgebied, de buik en het bekken. Verder werden er roentgenopnames gemaakt van het bovenbeen en de buik. Van de buik werd tevens een echografie gemaakt. Vastgesteld werd dat er sprake was van een pneumothorax rechts, een femurfractuur links, een instabiele bekkenfractuur (type open boek), een leverlaceratie, brandwonden aan het rechterbeen, een verdenking op een femurfractuur rechts, een arteriele bloeding in de rechterlies en een wond aan het voorhoofd.

Om 10.50 uur kwam klager op de OK voor damage control. Hij werd geopereerd door de chirurg E.. Het linkerbovenbeen werd operatief gestabiliseerd, een thoraxdrain werd aangelegd aan de rechterkant, de bekkenfractuur werd met een externe fixateur en een bekkenklem gestabiliseerd, de scheurwond in de rechterlies werd getamponeerd en gesloten en na inspectie van buik en kleine bekken werd een kleine leverscheur behandeld met TachoSil en gaascompressen. Het operatieverslag vermeldt dat de brandwonden aan het rechterbeen en kruisbandletsel aan de rechterknie later dienden te worden behandeld. Er werd een aanvullende CT-scan verricht op grond van een vermeend carotisletsel, dat niet werd aangetroffen. Er werden aanvullende angiografieen uitgevoerd, onder andere van de kleine bekkenregio, waarbij geen bloedingen werden gezien. Klager werd opgenomen op de afdeling IC.

Op 2 september 2010 vond om 16.00 uur een door de IC-artsen georganiseerd familiegesprek plaats met de echtgenote van klager en zijn kinderen, waarvan in de status verslag is gedaan. In opdracht van de chirurg werd aangetekend dat de knie rechts instabiel was, merkbaar bij het optillen van het been. Voorts werd in de status genoteerd dat niet de plastisch chirurg maar de chirurg bij de operatie die de volgende dag zou plaatsvinden de brandwonden zou behandelen (door middel van necrotectomie).

Op 3 september 2010 vond een tweede operatie plaats van het bekken, uitgevoerd door de chirurgen C. en E.. Het operatieverslag vermeldt onder meer:

"Operatieve techniek: er wordt gestart met verwijderen van C-clamp waarna aanbrengen computernavigatie patience referens mark. Vervolgens percutaan worden een 2-tal SI-schroeven links aangebracht, 1 x 80 mm met washer en 1 van 65 mm. Juiste positionering worden in 3-tal richtingen gecontroleerd welke adequaat blijkt. Vervolgens worden de Hoffmann bekken fixateur verwijderd en wordt de mediane laparotomiewond heropend. Een 5-tal compressen worden uit cavum Retzii en prepubis verwijderd waarna met behulp van roentgendoorlichting wordt geverifieerd, geen verdere compressen intra-abdominaal aanwezig zijn. Aansluitend wordt door collega E. allereerst een 80 mm schroef vanuit symfyse de ramus superior links geplaatst. Met behulp van dorlichting wordt geverifieerd dat deze buiten het acetabulum is gelegen. Nu wordt aan de rechterzijde een soortgelijke schroef via de ramus superior uit het os pubis tot in het dak van het acetabulum geplaatst welke 130 mm lang is. Een 6-gats Synthes bekkenplaat wordt nu over os pubis geplaatst welke met een 4-tal hoekstabiele en een 2-tal corticale schroeven wordt gefixeerd. Nogmaals controleren van positionering schroeven en platen welke aan elkaar blijkt. (...)

Postoperatief beleid:postoperatief zal correctie en aanvulling aan de suppletie van het Hb en stollingsfactoren plaatsvinden, alsmede zal op korte termijn een CT-bekken nog moeten worden verricht. Tot nader order oefenstabiel onbelaste mobilisatie.". In de postoperatieve instructies wordt bij wondbehandeling "droog" genoteerd en onbelaste mobilisatie.

In de verpleegkundige samenvatting is vermeld dat C. de zoon en de echtgenote van klager heeft bijgepraat na de OK. Verder is op 3 september 2010 in de status genoteerd dat geen necrotectomie is verricht vanwege de al uitgebreide operatie

en dat voor mobilisatie een CT-scan diende te worden gemaakt.

Blijkens het afsprakenblad werd vanaf 3 september 2010 rekening gehouden met een overplaatsing van klager naar het J. Op 4 september 2010 werd genoteerd dat op maandag (6 september 2010, RTC) een plan gemaakt moest worden met betrekking tot een necrotectomie en het plaatsen van een intramedullaire femurpen. Op

5 september 2010 werd genoteerd dat de brandwonden rustig waren, op 6 september 2010 dat er sprake was van droge necrose. Verder werd vermeld dat de drains eruit konden ondanks ruime productie van vocht, omdat dit werd geweten aan oedeem. Voorts werd genoteerd: "Traumatoloog (C.): Drains (redon) abd nu nog laten zitten ivm ++ productie; uiterlijk morgen uit. Cave port d'entree voor infectie ivm osteosynthese materiaal in buurt vd drains." F. noteerde in de status met betrekking tot de brandwonden een droge necrose. Op 6 september 2010 is genoteerd dat na de operatie van de volgende dag een CT-scan moest worden gemaakt.

Op 7 september 2010 werd de externe fixateur voor de meervoudig instabiele bovenbeensfractuur links vervangen door een intramedullaire fixatie. Deze operatie werd uitgevoerd door de chirurg K.. Het operatieverslag vermeldt onder meer:

"Voorbereiding: positioneren van patient in rugligging op de extensietafel. Verwijderen na het positioneren op de extensietafel van de fixateur externe. Patient heeft natuurlijk reeds anesthesie in de vorm van algehele anesthesie en antibiotica profylaxe gekregen. (...)

Operatieve techniek:hierna over het trochanter een excisie (incisie, RTC) plaatsen waarna voorbereiden van entree voor de femurpen. Opvoeren van de voerdraad, hetgeen met enige moeite gelukt. Hierbij wordt in de fractuur positie verkregen waarna de voerdraad tot aan de knie opgevoerd kan worden. Er wordt een meting gedaan waarop gekozen wordt voor 63 mm pen. Deze wordt opgevoerd na reamen van het mergkanaal. Proximaal vergrendelen met behulp van 1 statische en 1 dynamische schroef waarna distaal free hand vergrendeld wordt. (...)"

K. noteerde verder "T2 femur rechts".

Uit verschillende aantekeningen blijkt dat klager ondanks de pijnstilling en het in consult roepen van het pijnteam veel pijn had en angstig/geagiteerd was. De brandwonden werden behandeld overeenkomstig een door de in consult geroepen wondverpleegkundige opgesteld wondplan. Op 3 september 2010 is in de verpleegkundige aantekeningen genoteerd dat de brandwonden niet zijn behandeld in de OK, maar wel beoordeeld door de chirurg en dat alle wonden sereus vocht lekken. Wat betreft de (insteek) wonden blijft dit steeds voortduren en vanaf 9 september 2010 werd in het verpleegkundig dossier vermeld dat deze erg sterk ruiken. Ook op

10 september 2010 werd genoteerd dat er erg veel lekkage was en dat dit vies rook. Op 8 september 2010 vermeldde een verpleegkundige dat de brandwonden er rustig uitzagen. Op 10 september 2010 is in de status genoteerd dat de wonden rustig waren.

Op 8 september 2010 is door F. in de status genoteerd dat klager ABCD-stabiel is en de volgende dag naar de verpleegafdeling afdeling kon als zijn situatie goed was.

Van 8 tot 10 september 2010 was klager opgenomen op de afdeling MC. F. liep hier als zaalarts dagelijks visite voor heelkunde. Verweerder heeft in de ochtend van

8 september 2010 de zorg voor klager overgenomen op de verkoeverkamer en die ochtend en op 9 september 2010 op de afdeling MC verpleegkundige zorg verleend aan klager. G., verpleegkundige, heeft alleen op 10 september 2010 tijdens haar dagdienst de zorg voor (onder meer) klager gehad. Een aios heeft op

9 september 2010 genoteerd dat de echtgenote van klager een gesprek wilde met de hoofdbehandelaar, niet met de arts-assistent. Klager was bang geworden dat hij niet goed werd behandeld en nam contact op met zijn militaire (huis)arts te L.. Deze heeft telefonisch contact gehad met F.. F. verklaarde ter zitting dat deze militair arts had gezegd dat zij alles voor de overplaatsing van klager zou regelen. De teamleidster van de verpleging van het J., M., heeft contact opgenomen met G. in het I. over de toestand van klager. F. noteerde op 10 september 2010 onder meer in de status dat de wonden rustig waren, dat de militaire arts te L. had gebeld, dat C. akkoord was met overname, dat de brief moest worden klaargemaakt en de roentgenbeelden op CD-rom moesten worden gezet en dat de echtgenote van klager een gesprek wilde met de hoofdbehandelaar, in verband waarmee K. haar zou bellen. Op vrijdagmiddag 10 september 2010 werd klager om 13.45 uur per ambulance vervoerd naar het J., waar hij om 16.00 uur arriveerde. In de verpleegkundige overdracht heeft G. genoteerd bij aandachtspunt: "alleen wondjes li en brandwonden re. OK wond buik tot aan supra pubis" en eindigde zij met "veel succes". Er is in het dossier een voorlopig ontslagbericht van 10 september 2010 van de anesthesioloog en een overdrachtsbrief van diezelfde datum van C. en F..

De verpleegkundige aantekeningen bij opname in het J. vermelden dat klager een wond in de rechterlies had waar veel vieze bruine pus uit kwam, dat alle fixateurgaten behoorlijk lekten en dat een wond aan het linkerbovenbeen flink lekte. F heeft bij brief van 24 april 2013 gemeld dat een uitgebreid, rijkelijk pussend wonddefect in de pubisregio in open verbinding stond met het osteosynthesemateriaal en reikte tot diep in het kleine bekken.

Een (niet gedateerde) rapportage van de afdeling Medische Microbiologie van het P vermeldt dat uit een flesje op 7 september 2010 afgenomen bloed Bacteroides fragilis en gram positieve staven 1+ zijn gekweekt. Op 10 september 2010 heeft de microbioloog uit het I. hierover gebeld met het J.

In het J. werden aanvullend een knieluxatie rechts met volledig rotatoire instabiliteit en een wakkeldaum rechts geconstateerd, alsmede het ernstige wondinfect ter hoogte van het os pubis; er bestond uitgebreide abcedering retropubis doorlopend tot het rectum. Nadat inplanning van een operatie in het S te H op 11 september 2010 niet was gelukt, is klager aldaar op zondag 12 september 2010 geopereerd aan de wondinfectie in de lies waarna op 14 september 2010 een re-operatie daarvan plaatsvond. Daarna is klager langdurig behandeld in het J. Meerdere re-operaties van het linker femur waren noodzakelijk vanwege een infectie. De in het P geplaatste pen werd aanvankelijk vervangen door een cementspacer (met antibiotica cement) en later vervangen door een andere intramedullaire pen. Ook zijn er vele operaties uitgevoerd wegens de wondinfectie in het gebied van de onderbuik en het schaambeen. In totaal gaat het hierbij om tientallen operaties.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij tijdens het verblijf van klager op de afdeling MC nauwelijks heeft gereageerd op bellen en klager geen arts te spreken heeft gekregen. Zo heeft hij de situatie volledig onderschat en niet de juiste zorg aan klager verleend. Klager had koorts en stinkende wonden, welke verweerder niet heeft verzorgd en waarover niets in het wondenformulier is genoteerd. Verder heeft hij niet gezien dat de rechterknie gezwollen was en een hematoom vertoonde en de stand daarvan verkeerd was. Toen klager net op de afdeling MC was, zei verweerder hem al dat hij naar zaal moest.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Voor zover nodig wordt hierna nader op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft ontkend dat hij nauwelijks reageerde op bellen en hieraan toegevoegd dat weliswaar elk van de drie verpleegkundigen op de afdeling MC in principe de zorg had voor een deel van de zes bedden op de afdeling, maar dat het signaal bij niet-reageren op een pieper overging op de pieper van een van beide andere verpleegkundigen. Zodoende is het eigenlijk niet mogelijk dat er nauwelijks wordt gereageerd op bellen, aldus verweerder.

Nu er verder geen objectief houvast is voor het aan verweerder gemaakte verwijt, kan het college feitelijk niet de juistheid daarvan vaststellen. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder maar op het uitgangspunt dat, ook als aan beide verklaringen evenveel waarde wordt toegekend, het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

5.3

Het is de arts, en niet de verpleegkundige, die bepaalt of een patient naar de verpleegafdeling kan. Zoals bij de feiten vermeld, heeft F. op 8 september 2010 bepaald en in de status geschreven dat klager de volgende dag in principe naar de verpleegafdeling mocht. Niet valt in te zien waarom verweerder dan het verwijt treft dat hij dit aan klager en/of zijn echtgenote heeft verteld, het behoort juist tot zijn taak om dergelijke beslissingen aan de patient en zijn familie door te geven. Er is door een verpleegkundige, niet zijnde verweerder, in de verpleegkundige aantekeningen genoteerd dat klager en zijn echtgenote graag uitleg van alles wilden van de hoofdbehandelaar. Een arts-assistent (aios) heeft iets vergelijkbaars genoteerd en F. heeft dit verzoek bij K. neergelegd. Er is dus actie ondernomen naar aanleiding van de wens om een gesprek met de (hoofd)behandelaar. Ook op dit onderdeel valt tegen deze achtergrond niet in te zien dat verweerder er een verwijt van treft dat een dergelijk gesprek er niet van is gekomen.

5.4

Wat de controle van de knie van klager betreft kan het, zoals ook blijkt uit de verklaring van de deskundige ter zitting, zeer wel zo zijn geweest dat er geen verdenking behoefde te zijn ontstaan van een fractuur in de rechterknie door het feit dat klager hoofdzakelijk in rugligging lag en zijn rechterknie door hematoomvorming en oedeem opgezwollen was en niet volledig instabiel, zodat er geen rotatie van het onderbeen ten opzichte van het bovenbeen ontstond. Uit de verpleegkundige aantekeningen van een andere verpleegkundige dan verweerder blijkt dat er op

9 september 2010 in verband met koude tenen, met een doppler is gecontroleerd of er pulsaties aanwezig waren. Kortom, er is wel aandacht geweest voor mogelijke vaatproblemen in verband met knieletsel en daarbij is die verdenking evenmin ontstaan. Ook in het J. is na de overname klinisch niet aanstonds opgevallen dat er in de rechterknie meer aan de hand was dan het vermoedelijke kruisbandletsel, dat bleek pas na beeldvormend onderzoek. Kortom, er is in beide ziekenhuizen op diverse momenten door diverse disciplines aandacht geschonken aan de rechterknie, waarbij het niemand is opgevallen dat er mogelijk sprake was van een fractuur. Het verwijt dat (juist) verweerder onvoldoende onderzoek daarnaar heeft gedaan, treft tegen deze achtergrond dus geen doel.

Het enkele feit dat niet iedere keer is beschreven dat de wonden zijn verbonden, wil nog niet zeggen dat verweerder of een andere verpleegkundige dat niet heeft gedaan. Er was een wondplan dat bepaalde hoe (vaak) elke wond diende te worden verbonden. Dat betekent dat, als er geen bijzonderheden zijn, niet steeds hoeft te worden genoteerd dat de wonden zijn verbonden. De wonden zijn beide dagen beschreven, ook door verweerder, en dat duidt er eerder op dat ze wel zijn verzorgd. Dat klager koorts had in de periode waarin verweerder hem zorg heeft verleend wordt weersproken door het medisch dossier.

5.5

Al met al is moet de conclusie luiden dat de klacht in zijn geheel ongegrond is en dus dient te worden afgewezen".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met uitzondering van de op pagina 2, laatste alinea, in de derde en vierde regel vermelde zin "Vanaf 3 september 2010 heeft C. het hoofdbehandelaarschap overgenomen wegens vakantie van E.." en de in de zesde en zevende regel van deze alinea vermelde zinsnede "en de chirurgisch hoofdbehandelaar dientengevolge medebehandelaar". De eerstgenoemde zin vervalt en in plaats van de laatstgenoemde zinsnede neemt het Centraal Tuchtcollege op: "Dit betekent dat de chirurgen, aanvankelijk E. en na aanvang van de vakantie van E. C., medebehandelaar waren tijdens de opname van klager op de afdeling IC."

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn klacht door het Regionaal Tuchtcollege. Hij komt enkel op tegen het klachtonderdeel inzake de wondverzorging door de verpleegkundige. Het beroep strekt ertoe dat dit onderdeel van de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2 De klachtonderdelen inzake de overplaatsing naar de verpleegafdeling en het controleren van klagers knie zijn in beroep niet meer aan de orde. Klager heeft bij brieven van 4 en 6 april 2016 het aanvankelijk door hem ook tegen deze klachtonderdelen ingediende beroep ingetrokken althans aangegeven dat deze niet langer worden gehandhaafd.

De verpleegkundige heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het bij tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.5 Vaststaat dat de verpleegkundige op de ochtend van 8 september 2010 en de ochtend van 9 september 2010 de verpleegkundige zorg voor klager heeft gehad. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij op die tijdstippen de wonden van klager niet zorgvuldig heeft behandeld. Het Centraal Tuchtcollege heeft vastgesteld dat de verpleegkundige de wonden van klager op beide ochtenden heeft beschreven. Op

8 september 2010 heeft de verpleegkundige in de samenvatting van de voortgangsrapportage genoteerd: "brandwond, laterale zijde, re-been" en op 9 september 2010 heeft hij op het afsprakenblad genoteerd: "dagelijks been (re) verbinden". Het Centraal Tuchtcollege acht het - evenals het Regionaal Tuchtcollege - aannemelijk dat de verpleegkundige bij die gelegenheden de wonden van klager ook heeft verzorgd in de zin dat de wonden op die dagen opnieuw zijn verbonden.

4.6 Wel is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de verslaglegging van de wondverzorging in zijn algemeenheid beter had gekund. Voor de continuiteit van de zorg was het beter geweest als de verpleegkundige de verschillende (brand- en insteek-)wonden afzonderlijk had benoemd en specifieker had genoteerd dat deze conform het wondplan waren behandeld en daarbij de laatste stand van zaken had vermeld, ook als deze ongewijzigd was. Het Centraal Tuchtcollege acht dit nalaten echter niet dermate onzorgvuldig dat dit de verpleegkundige tuchtrechtelijk moet worden aangerekend.

4.7 Het voorgaande betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel is de klacht ongegrond is en dat het beroep moet worden verworpen.

4.8 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorgjurisprudentie, Tijdschrift Nursing, Tijdschrift TVZ en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries , voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

21 juni 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.