Uitspraak 201507189/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Roermond

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Limburg

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1742

201507189/1/R1.

Datum uitspraak: 22 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Swalmen, gemeente Roermond,

2. [appellante sub 2], gevestigd te Beesel,

en

de raad van de gemeente Roermond,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Witte Koeweg - Sportparklaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A. Verhoeven, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Amory en M.A.N. Gerards, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de bestemming "Wonen" voor de gronden aan de oostelijke rand van de kern van Swalmen, direct ten oosten van het bedrijventerrein Reubenberg. Het plan maakt de oprichting van zeven woningen mogelijk. Het doel van het plan is de verplaatsing van het bestaande woonwagencentrum met zeven standplaatsen aan de Witte Koeweg naar het plangebied. Verder is in het plan de bestemming "Verkeer" toegekend aan het feitelijk onverharde deel van de Sportparklaan, direct ten oosten van de voorziene woningen, met het oog op de ontsluiting van het plangebied. De Sportparklaan, met inbegrip van het onverharde deel, was ook in het voorheen geldende bestemmingsplanplan bestemd voor verkeersdoeleinden.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1], ten noorden van het plangebied. Het perceel van [appellant sub 1] is gesitueerd op de hoek Heydweg/Sportparklaan. Het beroep van [appellant sub 1] is niet gericht tegen de verplaatsing van het woonwagencentrum als zodanig. Hij kan zich niet verenigen met de voorziene ontsluiting van het plangebied.

4. [appellant sub 1] betoogt dat de ontsluiting van het plangebied leidt tot een ernstige aantasting van zijn woon- en leefgenot. Als gevolg van de verharding van het onverharde deel van de Sportparklaan ontstaat een directe verbinding voor gemotoriseerd verkeer tussen het zuidelijke en het noordelijke deel van de Sportparklaan. Dit leidt volgens [appellant sub 1] tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Sportparklaan ter hoogte van zijn perceel. De toename zal volgens hem niet beperkt blijven tot het verkeer dat gerelateerd is aan de zeven voorziene woningen. Ook ander gemotoriseerd verkeer zal gebruik maken van de gerealiseerde verbinding. In dit verband wijst [appellant sub 1] op de mogelijkheid dat de nieuwe verbinding zal worden gebruikt als sluiproute naar Duitsland. De raad heeft ten onrechte geen onderzoek verricht naar de gevolgen van de ontsluiting voor de verkeerssituatie. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad naar aanleiding van zijn zienswijze toegezegd dat verkeerskundige maatregelen getroffen zullen worden, die tot gevolg zullen hebben dat het noordelijke deel van de Sportparklaan uitsluitend gebruikt wordt ter ontsluiting van de drie noordelijke woningen in het plangebied. De realisatie van de zogeheten "knip" is evenwel niet geborgd in het plan, aldus [appellant sub 1].

4.1. De raad stelt dat een onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van de voorziene ontsluitingsweg niet nodig is, omdat dit deel van de Sportparklaan uitsluitend gebruikt zal worden voor de ontsluiting van drie van de zeven woningen die het plan mogelijk maakt. Dit heeft geen noemenswaardige gevolgen voor de verkeersafwikkeling en het woon- en leefklimaat in de nabijheid van het perceel van [appellant sub 1], aldus de raad.

4.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen en straten, alsmede opstelstroken, voet- en fietspaden;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.3. In de plantoelichting staat dat de indeling van het plangebied uitgaat van een groep van vier woningen en een groep van drie woningen, met ertussenin een groenstrook. In het openbaar gebied aan weerszijden van de nieuwe woningen worden openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten behoeve van de ontsluiting van de noordelijk gelegen woningen wordt het bestaande zandpad richting de Heydweg geschikt gemaakt voor gemotoriseerd verkeer. Ter hoogte van de groenstrook tussen de woningen wordt een "knip" gerealiseerd, waardoor geen doorgaand gemotoriseerd verkeer mogelijk zal zijn, aldus de plantoelichting.

4.4. De raad heeft ter zitting bevestigd dat de noordelijke drie woningen ontsloten zullen worden via het noordelijke deel van de Sportparklaan. Ten zuiden van deze drie woningen zal worden voorzien in een fysieke barriere om te voorkomen dat de Sportparklaan als doorgaande route wordt gebruikt. De gronden waarop deze "knip" wordt gerealiseerd, zijn volgens de raad eigendom van de gemeente. De raad heeft verder toegezegd dat, indien noodzakelijk, in aanvulling op de voorgenomen fysieke maatregelen verkeersbesluiten zullen worden genomen. In het licht van deze omstandigheden kan op voorhand worden aangenomen dat het plan aldaar leidt tot een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarom heeft de raad in redelijkheid een verkeersonderzoek achterwege kunnen laten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1]. Het betoog faalt.

5. Wat de eventueel nadelige invloed van de voorziene ontsluitingsweg op de waarde van het perceel van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 2]

7. [appellante sub 2] is eigenaar van gronden op het bedrijventerrein Reubenberg. Zij verhuurt deze gronden aan derden. De verplaatsing van het woonwagencentrum naar de oostelijke rand van het bedrijventerrein leidt volgens [appellante sub 2] tot beperkingen van de bedrijfsvoering op haar perceel [locatie 2]. Ten tijde van de voorbereiding van het plan was op dit perceel het bedrijf "GTL Europe" gevestigd. Thans is op het perceel een ander bedrijf gevestigd, maar het feitelijke gebruik - onder meer metaalbewerking - is niet wezenlijk anders dan voorheen. Verder leidt het plan volgens [appellante sub 2] tot beperkingen van de bedrijfsvoering op haar perceel [locatie 3]. Ten tijde van de voorbereiding van het plan was op dit perceel het bedrijf "Nepak" gevestigd.

8. Het geldende bestemmingsplan voor de gronden van [appellante sub 2] is het bestemmingsplan "Kern Swalmen" vastgesteld door de raad op 7 juli 2011. Aan de gronden van [appellante sub 2] is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Toegelaten zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 als bedoeld in de bij de planregels behorende bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten". Deze bijlage is in overeenstemming met de systematiek van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure).

Ter zitting heeft [appellante sub 2] gesteld dat de raad bij het beoordelen van de milieugevolgen ter plaatse van de voorziene woningen terecht als uitgangspunt heeft genomen de richtafstand van 50 m, die in de VNG-brochure wordt aanbevolen voor categorie 3.2-bedrijven in een gemengd gebied.

9. [appellante sub 2] heeft ter zitting haar beroepsgrond dat het plan financieel niet-uitvoerbaar is ingetrokken. Zij heeft verder gesteld dat zij haar beroepsgrond dat ter plaatse van het woonwagencentrum ernstige geurhinder zal optreden vanwege de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2], niet handhaaft.

10. Wat betreft het betoog van [appellante sub 2] dat geen noodzaak bestaat voor de verplaatsing van het woonwagencentrum naar het plangebied, oordeelt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat een verplaatsing van het woonwagencentrum naar de oostelijke rand van het bedrijventerrein gewenst is. De gronden waarop het woonwagencentrum thans is gesitueerd, komen daardoor vrij en kunnen, na bodemsanering, worden gebruikt voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. De nieuwe situering van het woonwagencentrum aan de rand van het bedrijventerrein is volgens de raad, ruimtelijk bezien, een verbetering ten opzichte van de huidige locatie, zowel voor de bewoners van het woonwagencentrum als voor de omliggende bedrijven. Dit standpunt van de raad is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Het betoog faalt.

11. [appellante sub 2] betoogt dat ter plaatse van de voorziene woningen geen aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gewaarborgd, hetgeen gevolgen zal hebben voor de bedrijfsvoering op haar percelen [locatie 2] en [locatie 3]. Uit het akoestisch onderzoek dat de raad ten grondslag heeft gelegd aan het plan blijkt dat in het bijzonder de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2] leidt tot een te hoge geluidsbelasting op de gevels van de voorziene woningen. In dit verband is van belang dat volgens [appellante sub 2] de geluidsmeting die is verricht bij GTL Europe niet representatief is, onder meer omdat niet alle relevante geluidsbronnen zijn betrokken bij het onderzoek. De overschrijding van de geldende geluidsnormen is derhalve nog groter dan waarvan de raad is uitgegaan. Volgens [appellante sub 2] zullen de voorgestane maatregelen ter vermindering van de geluidsbelasting niet effectief zijn. Ter zitting heeft [appellante sub 2] nader toegelicht dat de beoogde plaatsing van dempers op de uitlaat van het ventilatiesysteem bij het metaalbewerkingsbedrijf op het perceel [locatie 2] niet zal leiden tot een voldoende afname van de geluidsbelasting.

[appellante sub 2] betoogt verder dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van stofhinder vanwege de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2].

11.1. Volgens de raad worden ter plaatse van de voorziene woningen de geldende geluidsnormen overschreden. Uit het verrichte akoestisch onderzoek blijkt evenwel dat een overschrijding kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. In het plan is onder meer geborgd dat tussen de voorziene woningen en het perceel [locatie 3] een geluidwerend scherm wordt gerealiseerd. Voorts wordt een aantal woningen uitgevoerd met een dove gevel als bedoeld in de Wet geluidhinder. Ter beperking van stofhinder is voorzien in afschermende maatregelen, waaronder een groenstrook, aldus de raad.

11.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.28, van de planregels wordt onder "dove gevel" verstaan: een gevel als bedoeld in artikel 1, gelezen in samenhang met artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in categorie 2, 3.1, 3.2 van de "Staat van bedrijfsactiviteiten", met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, detailhandel, horecabedrijven en bedrijven die vallen onder het "Besluit externe veiligheid inrichtingen", danwel propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m^3, waarvan de veiligheidsafstanden zoals aangewezen in artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit tot buiten de bouwperceelgrens liggen.

Ingevolge artikel 6, lid 6.4.2, is het gebruik van gronden ten behoeve van een woonfunctie uitsluitend toegestaan indien aan de gevelzijde ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" de woningen op de eerste verdieping voorzien zijn van een dove gevel en indien ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - muur" een muur is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 2 m.

11.3. Niet in geschil is dat ten opzichte van het perceel [locatie 3] niet wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand van 50 m. De afstand van de voorziene woningen tot het perceel [locatie 2] bedraagt meer dan 100 m en is derhalve in overeenstemming met de richtafstand. De raad heeft onderzoek verricht naar de gevolgen van de bedrijfsvoering op de percelen [locatie 3] en [locatie 2] voor de geluidsbelasting ter plaatse van de voorziene woningen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek verplaatsing woonwagencentrum te Swalmen" van het bureau Cauberg Huygen van 27 augustus 2013 (hierna: akoestisch rapport).

11.4. In het akoestisch rapport zijn de gevolgen van de geluidsemissie van GTL Europe en Nepak voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen beoordeeld aan de hand van het toetsingskader als vastgelegd in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Deze toetsingssystematiek bestaat uit vier stappen, waarbij per stap een hogere geluidsbelasting aanvaardbaar wordt geacht, maar per stap tevens hogere eisen worden gesteld aan het benodigde onderzoek en de motivering van het voorzien in de aan de orde zijnde ontwikkeling. Indien wordt voldaan aan de toepasselijke aan de orde zijnde richtafstand uit de VNG-brochure, is ingevolge de toetsingssystematiek in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (stap 1). In geval niet wordt voldaan aan de geadviseerde richtafstand, dient met akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten voldoet aan de geluidwaarden als opgenomen in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure (stappen 2, 3 en 4).

Daarnaast is aan de hand van de regels die ten tijde van de voorbereiding van het plan van toepassing waren op de feitelijk gevestigde bedrijven op de percelen [locatie 3] en [locatie 2] (onderscheidenlijk Nepak en GTL Europe), beoordeeld of het plan leidt tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven.

11.5. In het akoestisch rapport staat dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 3] leiden tot een overschrijding van de grenswaarden van "stap 2" van paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. De norm voor het maximale geluidsniveau gedurende de dagperiode wordt overschreden met 5 dB(A). Deze overschrijding wordt veroorzaakt door vrachtwagens. In het akoestisch rapport staat dat de overschrijding kan worden gereduceerd door het plaatsen van een scherm met een hoogte van 2 m op de erfgrens tussen de voorziene woningen en het perceel [locatie 3]. De geluidsbelasting vanwege Nepak voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit, omdat de maximale geluidsniveaus van de vrachtwagens in de dagperiode niet worden betrokken bij de beoordeling, aldus het akoestisch rapport.

11.6. Voor zover in de door [appellante sub 2] bij haar beroep overgelegde notitie "Beoordeling akoestisch onderzoek verplaatsing woonwagencentrum te Swalmen - aanvulling" van 13 oktober 2015 van het bureau "Milieucooerdinator" wordt betoogd dat in het plan niet is geborgd dat woningen in het plangebied worden uitgevoerd met de noodzakelijke "dove gevels", overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 6, lid 6.4.2, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die strekt tot de realisatie van dove gevels ter plaatse van de corresponderende aanduiding op de verbeelding. Voor de definitie "dove gevel" verwijst het plan naar de definitie als vastgelegd in de Wet geluidhinder. Aldus is in het plan geborgd dat de aangewezen woningen in het plangebied uitgevoerd dienen te worden met een dove gevel. Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat gevels die voldoen aan de noodzakelijke eigenschappen ter plaatse feitelijk niet kunnen worden gerealiseerd, heeft [appellante sub 2] dit betoog niet nader gemotiveerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte ervan uitgaat dat de beoogde dove gevels kunnen worden gerealiseerd. Het betoog faalt.

11.7. Gelet op hetgeen in 11.5 en 11.6 is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verplaatsing van het woonwagencentrum niet leidt tot een ernstige beperking van de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 3] vanwege de gevolgen voor het geluidsklimaat in het plangebied.

11.8. In het akoestisch rapport staat dat de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2] leidt tot een overschrijding van de grenswaarden van "stap 2" van paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure en de normen van het Activiteitenbesluit, wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor de dag- en avondperiode. De overschrijding bedraagt onderscheidenlijk 1dB(A) en 7 dB(A). Door toepassing van dempers op de in- en uitlaat van het ventilatiesysteem kan de geluidsbelasting worden gereduceerd tot onder de grenswaarden, aldus het akoestisch rapport.

11.9. Wat betreft het betoog van [appellante sub 2] dat bij het verrichte onderzoek geen rekening is gehouden met alle relevante geluidsbronnen bij GTL Europe en dat de metingen zijn verricht op een niet-representatief deel van de dag, overweegt de Afdeling als volgt. Uit het akoestisch rapport volgt dat de metingen zijn verricht ter vaststelling van het geluidsniveau van een aantal aanwezige geluidsbronnen. In tabel 7.1 van het akoestisch rapport is een overzicht opgenomen van alle geluidsbronnen bij GTL Europe die zijn betrokken bij het akoestisch onderzoek, derhalve ook de bronnen waarvan de geluidsproductie niet is vastgesteld aan de hand van een fysieke meting. De parameters van de betrokken geluidsbronnen zijn vervolgens ingevoerd in een model voor het berekenen van de totale geluidsemissie afkomstig van de inrichting. Anders dan [appellante sub 2] heeft gesteld, blijkt uit tabel 7.1 van het akoestisch rapport dat bij deze berekening rekening is gehouden met het geluid van vrachtwagens, heftrucks en verreikers.

In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij het onderzoek naar de geluidsemissie vanwege de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2] is uitgegaan van een niet-representatieve bedrijfssituatie. Het betoog faalt.

11.10. Zowel bij de voorbereiding van het plan als ter zitting heeft de raad bevestigd dat de gemeente de kosten zal dragen van het plaatsen van de dempers op het ventilatiesysteem van het metaalbewerkingsbedrijf op het perceel [locatie 2]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat deze maatregel niet zal leiden tot de noodzakelijke geluidsreductie. Het betoog faalt.

11.11. De afstand tussen de voorziene woningen en het perceel [locatie 2] bedraagt meer dan 100 m, hetgeen in overeenstemming is met de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand. Gelet hierop en op de omstandigheid dat aan de gronden direct ten noorden van de zeven woningen de bestemming "Groen" is toegekend, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2] zal leiden tot ernstige stofhinder ter plaatse van deze woningen. Het betoog faalt.

11.12. Gelet op hetgeen in 11.8 tot en met 11.11 is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verplaatsing van het woonwagencentrum niet leidt tot een ernstige beperking van de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2].

12. [appellante sub 2] vreest voor beperkingen van de bedrijfsvoering op haar percelen als gevolg van bedrijfsactiviteiten door de bewoners van de woningen in het plangebied. Zij heeft in dit verband toegelicht dat de bewoners onder meer oude metalen verhandelen en dat als gevolg van de aan- en afvoer hiervan het reguliere transportverkeer van en naar haar percelen gehinderd zal worden.

[appellante sub 2] betoogt dat het plan leidt tot ernstige gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de nabijheid van het plangebied, vanwege het gedeeltelijk afsluiten van de Witte Koeweg.

12.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.4, van de planregels wordt onder "aan huis verbonden beroep" verstaan: de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-) medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.

Ingevolge lid 6.4.1, onder b, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend: het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd onder lid 6.1.

12.2. Het plan verzet zich tegen bedrijfsmatige activiteiten op gronden met de bestemming "Wonen", met uitzondering van de activiteiten die in de planregels worden aangemerkt als "aan huis verbonden beroepen". De in- en verkoop, opslag en het transport van oude metalen zijn niet toegelaten. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij de voorbereiding van het plan afspraken zijn gemaakt met de toekomstige bewoners over de toegelaten activiteiten en dat het gemeentebestuur handhavend zal optreden in geval de gronden met de bestemming "Wonen" worden gebruikt op een met het plan strijdige wijze. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bedrijfsvoering op de percelen van [appellante sub 2] zal worden belemmerd door bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied. Het betoog faalt.

12.3. Met de verplaatsing van het woonwagencentrum naar de rand van het bedrijventerrein wordt beoogd ruimte vrij te maken voor een uitbreiding van het bedrijventerrein. Uit onder meer de Nota van Zienswijzen volgt dat, vanwege de toekomstige ruimtelijke indeling van het gebied, de Witte Koeweg wordt afgesloten als doorgaande route naar de Sportparklaan. De Afdeling is van oordeel dat het plan mogelijk enigszins nadelig is voor de bereikbaarheid van de percelen van [appellante sub 2]. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen hiervan niet onaanvaardbaar zullen zijn, nu de Sportparklaan ook in de nieuwe situatie bereikbaar blijft via de Bosstraat. Het betoog faalt.

13. [appellante sub 2] betoogt dat de beoogde ontsluitingsweg niet kan worden gerealiseerd. Volgens [appellante sub 2] is zij eigenaar van de gronden met de bestemming "Verkeer", waarop thans feitelijk het onverharde deel van de Sportparklaan ligt, dat wordt gebruikt door fietsers en voetgangers. [appellante sub 2] is niet bereid haar medewerking te verlenen aan het verharden van deze weg en het geschikt maken daarvan voor gemotoriseerd verkeer. [appellante sub 2] stelt verder dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onverharde deel van de Sportparklaan openbaar is geworden als bedoeld in de Wegenwet.

13.1. Volgens de raad is een deel van de gronden waarop de ontsluitingsweg is geprojecteerd weliswaar eigendom van [appellante sub 2], maar de bestaande weg is een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet, ook voor gemotoriseerd verkeer. Gelet hierop is [appellante sub 2] verplicht het gebruik van de weg te dulden. Ook is zij volgens de raad verplicht te dulden dat de weg anders wordt ingericht en wordt verhard, aldus de raad.

13.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet is een weg openbaar:

I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren voor het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;

II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren voor het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap;

III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.

13.3. In het kader van het beroep van [appellante sub 2] tegen het plan dient haar betoog aldus te worden begrepen dat het plan niet-uitvoerbaar is, omdat de beoogde ontsluiting niet kan worden gerealiseerd vanwege de eigendomssituatie. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een zodanig evident karakter heeft dat de raad daarin op voorhand in redelijkheid aanleiding had moeten zien te oordelen dat het plan niet binnen de planperiode van in beginsel tien jaar uitvoerbaar is.

Niet in geschil is dat een deel van de Sportparklaan, met een lengte van ongeveer 25 m, gesitueerd is op gronden die eigendom zijn van [appellante sub 2]. Deze gronden, die nodig zijn voor de ontsluiting van de voorziene woningen, zijn bestemd voor "Verkeer", hetgeen overigens ook het geval was in het voorheen geldende bestemmingsplan. De raad heeft kaarten overgelegd uit 1896, 1912 en 1931, waarop de huidige Sportparklaan is weergegeven als een weg. De raad heeft verder een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Swalmen van 18 mei 2004 overgelegd. Dit besluit strekt tot het gesloten verklaren van het hier aan de orde zijnde deel van de Sportparklaan voor gemotoriseerd verkeer. Deze geslotenverklaring was ingegeven door de omstandigheid dat de verkeersveiligheid ter plaatse onvoldoende was geborgd en dat de gemeente op dat moment niet over voldoende financiele middelen beschikte voor het verharden van het desbetreffende gedeelte van de Sportparklaan. Volgens de raad volgt uit de overgelegde stukken dat het onverharde deel van de Sportparklaan, inclusief de gronden van [appellante sub 2], tot 2004 in gebruik is geweest voor gemotoriseerd verkeer en dat gelet daarop de weg ook openbaar is geworden voor dit type verkeer. Het besluit uit 2004 heeft volgens de raad niet tot gevolg dat het openbare karakter van de weg voor gemotoriseerd verkeer teniet is gedaan. [appellante sub 2] heeft de door de raad gegeven toelichting niet gemotiveerd bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling is de openbaarheid van de weg, ook voor het gemotoriseerde verkeer, voldoende aannemelijk gemaakt door de raad. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten oordelen dat het plan niet binnen de planperiode van in beginsel tien jaar kan worden uitgevoerd. Het betoog faalt.

14. [appellante sub 2] betoogt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Onduidelijk is of voldaan kan worden aan de parkeernorm als vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota.

14.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder c, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.

14.2. In de plantoelichting staat dat volgens de parkeernormen van de gemeente Roermond voor vrijstaande woningen een norm van

2,2 parkeerplaats per woning geldt. Parkeren voor de bewoners vindt plaats op eigen terrein. Voor de bezoekers worden parkeerplaatsen gemaakt in het openbaar gebied. Tevens wordt gelegenheid geboden voor het parkeren met een vrachtauto. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. De parkeernorm wordt opgenomen in het bestemmingsplan, aldus de plantoelichting.

14.3. Niet in geschil is dat voor de voorziene woningen op grond van het gemeentelijk beleid een norm geldt van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Uit de hiervoor in 14.1 weergegeven planregels blijkt dat het plan het realiseren van parkeerplaatsen toelaat op gronden met de bestemmingen "Groen" met de aanduiding "parkeerterrein" en "Wonen". De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het plan voorzien is in de benodigde parkeercapaciteit, overeenkomstig de hiervoor weergegeven passage uit de plantoelichting. Het betoog faalt.

15. In het niet nader gemotiveerde betoog van [appellante sub 2] dat de ligging van de woningen in de nabijheid van de [papierfabriek] gevolgen zal hebben voor de brandveiligheid ter plaatse, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

16. [appellante sub 2] betoogt dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van de nabijgelegen ecologische hoofdstructuur en dat het plan niet-uitvoerbaar is vanwege strijd met de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.

16.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

16.2. [appellante sub 2] heeft beroep ingesteld tegen het plan vanwege de mogelijke gevolgen van de verplaatsing van het woonwagencentrum voor de bedrijfsvoering op haar percelen. Het belang waarin [appellante sub 2] dreigt te worden geraakt is bedrijfseconomisch van aard. De verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en de in de provinciale verordening vastgelegde beschermingsregeling inzake de ecologische hoofdstructuur strekken kennelijk niet tot de bescherming van bedrijfseconomische belangen. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:75. Het vorenstaande betekent dat het betoog van [appellante sub 2] dat het plan leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en tot aantasting van de ecologische hoofdstructuur, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

17. [appellante sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, vastgesteld door provinciale staten van Limburg op 12 december 2014 (hierna: POL 2014). Volgens [appellante sub 2] is het plan in strijd met het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. In het POL 2014 staat dat functiemenging op een bedrijventerrein kan bijdragen aan een optimale benutting van de ruimte, maar dat bij grote logistieke locaties functiemenging minder voor de hand liggend is. Gelet op de aanwezigheid van een groot aantal transport- en distributiebedrijven op het bedrijventerrein Reubenberg is functiemenging ter plaatse in strijd met het POL 2014, aldus [appellante sub 2].

17.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Uit de plantoelichting, waarin een paragraaf is opgenomen over het POL 2014, blijkt dat de raad het POL 2014 in de belangenafweging heeft betrokken. De raad heeft toegelicht dat het plan voorziet in de verplaatsing van een reeds bestaande functie op het bedrijventerrein en dat de nieuwe locatie voor het verplaatste woonwagencentrum aan de rand van het bedrijventerrein leidt tot een betere ruimtelijke indeling van het bedrijventerrein ten opzichte van de bestaande situatie. De Afdeling is van oordeel dat de raad het provinciale beleid aldus in zijn belangenafweging heeft betrokken. Het betoog faalt.

18. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2] ongegrond.

Proceskosten

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljevic, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Milosavljevic

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016

739.