Uitspraak 201506015/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Nijmegen

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Gelderland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1793

201506015/1/R2.

Datum uitspraak: 29 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Platform tot behoud van het Valkhofpark (hierna: de stichting), en [appellant], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Nijmegen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Nijmegen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Centrum - Binnenstad - 1 (Donjon)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichting en [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2016, waar [appellant], de stichting, vertegenwoordigd door J. van Zuilen en R.W. Aalders, en de raad, vertegenwoordigd door M.F. Jansen, H. Peterse, S. Wolff, M.J. Nicasie en drs. P.A. Matthieu, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Donjon Nijmegen, vertegenwoordigd door H.J.W. Nieuwenhuizen en [initiatiefnemer] gehoord.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een toren in het Valkhofpark in het centrum van Nijmegen. De voorziene toren is maximaal 46 meter hoog. Het voorziene grondvlak is ongeveer 10 bij 18 meter. De stichting, die voor het behoud van dit park opkomt, en [appellant], die aan het park woont, hebben bezwaar tegen het plan. Zij vrezen dat het voorziene gebouw afbreuk zal doen aan het groene, cultuurhistorische karakter van het Valkhofpark en vinden dat het belang van het plan onvoldoende vaststaat.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. De stichting en [appellant] betogen dat de raad in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet heeft overlegd met de stichting, terwijl dit een belanghebbende partij is bij het plan. Ook ontbreekt volgens de stichting en [appellant] het maatschappelijk draagvlak voor het plan. Volgens hen kan niet aan de positieve uitslag van het in 2006 gehouden referendum worden vastgehouden omdat het gedateerd is en omdat de gemeente, anders dan de kiezers bij het referendum was voorgehouden, een financiele bijdrage levert aan het plan en financiele risico's loopt.

3.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Bro bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

3.2. In de plantoelichting is beschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In hoofdstuk 1 is beschreven dat in 2005 tijdelijk een replica van een donjon - een middeleeuwse verdedigbare woontoren - bestaande uit steigers en doek in het Valkhofpark is geplaatst. Daarop is een referendum gehouden over de vraag of een permanente donjon gerealiseerd zou moeten worden. Zestig procent van de stemmers stemde voor, aldus de plantoelichting. In paragraaf 4.2 is vermeld dat overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening de zienswijzeprocedure is doorlopen. De raad heeft in aanvulling hierop toegelicht dat begin 2014 een informatieavond is georganiseerd. De inhoud van de ontvangen reacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn vermeld in de bij het bestreden besluit behorende zienswijzennota. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan op enkele punten aangepast.

Gelet op het vorenstaande volgt uit de plantoelichting dat met betrekking tot het plan inspraak heeft plaatsgevonden en dat reacties waar mogelijk zijn verwerkt in het plan. Hiermee heeft de raad voldaan aan de in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro opgenomen verplichting. Nu de meerderheid van de raad bij het bestreden besluit heeft ingestemd met het plan en de raad bij de vaststelling van het plan beleidsvrijheid toekomt, wordt het voorgaande niet anders door de omstandigheid dat het referendum in 2006 is gehouden en dat daarbij een andere randvoorwaarde was geformuleerd omtrent door de gemeente te leveren financiele bijdragen of te lopen financiele risico's en de mogelijke afwezigheid van maatschappelijk draagvlak voor de in het plan voorziene ontwikkeling bij delen van de plaatselijke bevolking. Zelfs als de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de aan het referendum verbonden randvoorwaarden of met de wens van een deel van de plaatselijke bevolking, betekent dat immers niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

4. De stichting en [appellant] betogen dat nut en noodzaak van het voorziene gebouw onvoldoende zijn aangetoond. Volgens hen is de functie van het gebouw onduidelijk en bestaat geen behoefte aan het voorziene gebruik. Zij voeren hiertoe aan dat in de directe omgeving van het plangebied reeds is voorzien in horeca en cultuur. Ook stellen zij dat de Sint Stevenstoren en Belvedere reeds voorzien in uitkijkpunten.

4.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden binnen het plangebied onder meer de bestemming "Gemengd - 8" toegekend.

Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Gemengd - 8" aangewezen gronden bestemd voor:

a. museum, lunchroom, grillroom, restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice), zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen) en v.v.v.;

b. ondersteunende kantoren;

c. ondergeschikte detailhandel;

d. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 7.5;

e. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;

f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.

Ingevolge artikel 3.3.1, onder a, mag bij de lunchroom, grillroom, restaurant geen terras worden gerealiseerd, met uitzondering van een dakterras.

Ingevolge artikel 3.3.1, onder b, mogen de onder a genoemde functies gezamenlijk maximaal een bedrijfsvloeroppervlak hebben van 250m2.

Ingevolge artikel 7.3 is in hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de diverse hoofdfuncties op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.

Ingevolge artikel 7.5, voor zover hier van belang, is in gebouwen [...] ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:

a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;

b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;

c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;

d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;

e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;

f. van het totale vloeroppervlak van een maatschappelijke voorziening, een voorziening gericht op cultuur en ontspanning en een recreatieve en sportvoorziening (met uitzondering van een sporthal en sportveld) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed.

De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.

4.2. In het door de raad aangenomen voorstel is vermeld dat het voorziene gebouw de economische, cultuurhistorische en toeristische waarden van het Waalkadegebied versterkt. Het gebouw moet de aantrekkingskracht van het gebied versterken door inwoners en recreanten naar het gebied te trekken, die ook gebruik zullen maken van de bestaande faciliteiten. Verwacht wordt dat door de toenemende economische activiteit ook ondernemers naar het gebied zullen trekken. Het bestaande perifere karakter van het gebied rond de donjon wordt hierdoor meer centraal, aldus het voorstel. Volgens de plantoelichting past het plan binnen het gemeentelijke streven om zich nadrukkelijker te manifesteren als oudste stad van Nederland. In dat kader wordt onder meer beoogd om op en rond het Valkhof een plek te creeren met verschillende functies in een betekenisvolle historische omgeving. Het gebouw vormt als historisch uitzichtpunt en verwijzing naar het burchtverleden een meerwaarde voor de stad, zo is vermeld. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het voorziene gebouw met de daarbij mogelijk gemaakte functies. De omstandigheid dat deze functies in de bestaande situatie in de omgeving al in enige mate aanwezig zijn en dat twee andere gebouwen ook als uitkijkpunt kunnen worden gebruikt, maakt dat niet anders.

Het betoog faalt.

5. De stichting en [appellant] stellen dat amper beperkingen zijn gesteld aan het voorziene gebruik. Daardoor kunnen volgens hen functies worden gerealiseerd die niet passen bij het cultuurhistorische karakter van het Valkhofpark. Met name middelzware horeca is volgens hen ter plaatse niet aanvaardbaar.

5.1. De Afdeling volgt niet de stelling van de stichting en [appellant] dat amper beperkingen aan het toegestane gebruik zijn gesteld. In de voormelde planregels zijn specifieke functies omschreven. Voor zover de stichting en [appellant] onder verwijzing naar paragraaf 3.1.3.2 van de plantoelichting menen dat de realisatie van andere dan in de planregels voorziene functies mogelijk is, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen bindend onderdeel van het plan is, zodat daaraan niet de betekenis toekomt die de stichting en [appellant] daaraan hechten. Voorts in aanmerking genomen dat zelfstandige middelzware horeca niet is toegelaten, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voormelde functies geen onaanvaardbare afbreuk doen aan het cultuurhistorische karakter van het Valkhofpark.

Het betoog faalt.

6. De stichting en [appellant] betogen dat het plan leidt tot verdere verloedering van het Valkhofpark en afbreuk doet aan de rust ter plaatse. Zij stellen dat het park in het verleden niet is onderhouden door de gemeente en dat het opknappen van het park vanwege het plan wordt uitbesteed aan derden. Deze derden zullen geen onderhoud plegen aan het park zolang het voorziene gebouw niet is gerealiseerd of leegstaat, zo stellen de stichting en [appellant].

6.1. Over het betoog van de stichting en [appellant] dat het plan ertoe zal leiden dat de rust in het park wordt verstoord, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze verstoring van de rust van zodanige aard en omvang is dat de raad om die reden niet in redelijkheid het gebouw en gebruik op de wijze als in het plan voorzien mogelijk had mogen maken.

Het betoog faalt.

6.2. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het door derden al dan niet plegen van onderhoud aan het buiten het plangebied gelegen deel van het Valkhofpark geen betrekking heeft op het plan zelf, zodat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet blijven.

7. De stichting en [appellant] betogen dat in het op 20 november 2013 door de raad vastgestelde beeldkwaliteitsplan veel rekbare begrippen worden gebruikt. Zij vrezen dat economische belangen zullen leiden tot zodanige invulling van deze begrippen dat het voorziene gebouw niet op historisch verantwoorde wijze wordt vormgegeven.

7.1. De raad wijst erop dat in paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting de beoogde vormgeving van het voorziene gebouw als hedendaagse replica van een donjon is beschreven. Eerst bij het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning zal de welstandscommissie toetsen of het concrete plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en het beeldkwaliteitsplan, aldus de raad.

7.2. Ten behoeve van het plan is, zoals vermeld in paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting, een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hoewel in de plantoelichting wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan en passages van het beeldkwaliteitsplan in de plantoelichting zijn opgenomen, maakt het beeldkwaliteitsplan geen deel uit van het plan. In het beeldkwaliteitsplan zijn richtlijnen opgenomen over de beoogde authentieke verschijningsvorm van het voorziene gebouw, het herstel van het Valkhofpark en de stedenbouwkundige verbinding van het Valkhofpark met de rest van de stad. Wat de verschijningsvorm van het gebouw betreft, zijn in het beeldkwaliteitsplan uitgangspunten geformuleerd voor onder andere de plaatsbepaling binnen het Valkhofpark, de architectuur, de materiaalkeuze, maatvoering, gevelindeling en gevelelementen, de vorm van het dak en de relatie van het exterieur en het interieur vermeld. Voor zover deze aspecten planologisch van belang zijn, heeft de raad daarmee bij het opstellen van het plan rekening gehouden. De mate van concreetheid van het beeldkwaliteitsplan ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.

Het betoog faalt.

8. De stichting en [appellant] betogen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de wijze waarop een aansluiting van het voorziene gebouw op het tientallen meters van het plangebied gelegen riool kan worden gerealiseerd. Gelet op het beschermde archeologisch bodemarchief had de raad dergelijk onderzoek volgens hen niet achterwege kunnen laten. Daarnaast betogen zij dat ten onrechte een plan van aanpak en budget ontbreken voor het ontsluiten en zichtbaar maken van het archeologisch bodemarchief dat tijdens de bouw wordt blootgelegd.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat nog geen concreet plan voorhanden is met het detailniveau dat nodig is voor het aanvragen van een vergunning als bedoeld in de Monumentenwet 1988. Nader archeologisch onderzoek zal volgens de raad eerst plaatsvinden in het kader van de nog aan te vragen vergunning als bedoeld in die wet. De raad stelt dat regelmatig gesprekken zijn gevoerd tussen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de gemeente en de initiatiefnemers. De Rijksdienst heeft niet aangegeven dat hij vanwege de bedoelde rioolaansluiting niet zal kunnen instemmen met het plan. Voorts wijst de raad erop dat volgens rijksbeleid en gemeentelijk beleid uitsluitend wordt gekozen voor zogenoemd behoud ex situ door middel van opgraving als behoud van archeologische vondsten in de bodem ter plaatse - in situ - niet mogelijk is. Er is geen plan van aanpak of budget voor het eventueel tentoonstellen van vondsten omdat dit te sterk afhankelijk is van de archeologische waarden die eventueel worden aangetroffen, aldus de raad.

8.2. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning

a. een beschermd archeologisch monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een beschermd archeologisch monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Ingevolge artikel 38a, voor zover hier van belang, houdt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in 3.1 van de Wro en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

8.3. Het Valkhofpark is grotendeels, samen met het Hunnerpark, aangewezen als archeologisch rijksmonument. Het monument bestaat uit een terrein met sporen van civiele en militaire bewoning uit de Romeinse tijd, sporen van bewoning en begraving uit de vroege en late Middeleeuwen en de resten van een burcht uit de late Middeleeuwen. Niet in geschil is dat de gronden binnen het plangebied en de aangrenzende gronden buiten het plangebied, waardoor de riolering zal moeten worden aangelegd, gelet op deze aanwijzing als archeologisch rijksmonument zijn beschermd vanwege hun archeologische waarden.

8.4. Voor zover de stichting en [appellant] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat geen vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 kan worden verleend voor de noodzakelijke riolering, geldt het volgende. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 nodig is en zo ja, of deze kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Monumentenwet 1988. Dat doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige archeologische waarden in de bodem aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.

In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is het gemeentelijke archeologiebeleid toegelicht en is uiteengezet welke archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig dan wel te verwachten zijn. Voorts heeft de raad in dit verband ter zitting toegelicht dat het Valkhofpark als geheel een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft en dat hierover reeds gegevens voorhanden zijn. Ook heeft de raad toegelicht welke archeologische waarden zich vermoedelijk op welke locaties in de bodem van het park bevinden. De stichting en [appellant] hebben deze toelichting niet betwist. Op basis van deze toelichting heeft de raad gesteld dat geen reden bestaat om op voorhand aan te nemen dat geen trace van riolering tussen de voorziene toren en het bestaande riool kan worden aangelegd en dat ook niet is gebleken van bezwaren van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in dit verband. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen de stichting en [appellant] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige archeologische waarden in de bodem aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan en dat nader onderzoek in zoverre niet nodig is.

Het betoog faalt.

8.5. Of en zo ja, op welke wijze en met welke financiele middelen eventueel tijdens de bouw aan te treffen archeologisch bodemarchief wordt ontsloten en zichtbaar gemaakt, heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.

9. De stichting en [appellant] betogen dat het plan het groene karakter van het Valkhofpark aantast. Zij wijzen erop dat het Valkhofpark deel uitmaakt van de stedelijke groenstructuur en stellen dat het voorziene gebouw vanuit het hele park zichtbaar zal zijn. Ook is volgens hen niet inzichtelijk hoe, zoals vermeld in het beeldkwaliteitsplan, het gebouw op parkniveau in het groen komt te liggen en wordt verhuld. Evenmin is volgens hen inzichtelijk hoe, zoals vermeld in de plantoelichting, het hoge gebouw en het kleine park samen een geheel kunnen vormen. Verder wijzen de stichting en [appellant] erop dat de staatssecretaris van Cultuur in 1997 te kennen heeft gegeven dat in het Valkhofpark geen ruimte is voor grootschalige projecten, ook niet onder de noemer van historische reconstructie of inspiratie.

9.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting op het standpunt dat het voorziene gebouw met de uiterste zorgvuldigheid dient te worden ontworpen en ingepast in het Valkhofpark. De welstandscommissie zal aan de hand van het beeldkwaliteitsplan in het kader van de omgevingsvergunning waarborgen dat het gebouw passend wordt geimplementeerd, aldus de raad. De raad wijst erop dat de bedoelde brief van de staatssecretaris betrekking had op een eerder voornemen om in het Valkhofpark een gebouw te realiseren en dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in het gevoerde overleg niet heeft aangegeven dat hij niet zal kunnen instemmen met het plan.

9.2. Het Valkhofpark maakt deel uit van de gemeentelijke groenstructuur. In de in 2007 door de raad vastgestelde nota `De Groene Draad - Kansen voor het Nijmeegse groen' (hierna: nota) is aangegeven dat het Valkhofpark deel uitmaakt van de bestaande groenstructuur in de stad. De grote stadsparken, waaronder het Valkhofpark, hebben volgens deze nota een betekenis op stadsniveau: dat wil zeggen dat het een groenelement is dat een belangrijke bijdrage levert aan het imago of de identiteit van de stad. Onder het kopje `kansen' is onder meer vermeld dat in samenhang met de mogelijke herbouw van de donjon het zogenoemde Toekomstperspectief Valkhof/Hunnerpark verder zal worden uitgewerkt.

9.3. In de Nota beantwoording zienswijzen en de plantoelichting heeft de raad uiteengezet wat het effect van de voorziene toren op het Valkhofpark is. De raad heeft zich daarbij voor het bepalen van de locatie, omvang en hoogte van het gebouw gebaseerd op de resultaten van het geofysisch onderzoek en het onderzoek dat is neergelegd in het rapport "Reconstructieonderzoek reuzentoren Valkhofburcht", dat op 8 februari 2008 in opdracht van de gemeente is uitgebracht door PANSA B.V. en Arcx (hierna: Reconstructieonderzoek).

De raad heeft onderkend dat door de voorziene toren een deel van de voorheen aan het Valkhofpark geldende groenbestemming verloren gaat, zodat een deel van de hoofdgroenstructuur verdwijnt. In dat verband heeft de raad in aanmerking genomen dat het gebouw en het park op elkaar kunnen worden afgestemd. De Afdeling ziet in hetgeen de stichting en [appellant] naar voren hebben gebracht geen aanleiding de toelichting van de raad niet te volgen dat deze afstemming kan worden bereikt door het park te renoveren en het gebouw een authentieke uitstraling te geven, waaraan het plan niet in de weg staat. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat, hoewel het plan leidt tot een verandering van het bestaande aanzicht van het Valkhofpark en het verdwijnen van een gedeelte van het groen in het Valkhofpark, deze bezwaren niet zo ernstig zijn dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hieraan geen doorslaggevend gewicht hoefde te worden toegekend ten opzichte van de met de voorziene toren gediende belangen.

In de omstandigheid dat de toenmalige staatssecretaris te kennen heeft gegeven niet te zullen instemmen met een eerder bouwplan in het Valkhofpark, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

10. De stichting en [appellant] betogen dat ten onrechte niet is onderzocht of het plan financieel haalbaar is. Zij wijzen erop dat daags na het raadsbesluit enkele financiers zich hebben teruggetrokken.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de financiele en economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.

10.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiele uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

10.3. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting is vermeld dat het plangebied in eigendom is van de gemeente en in erfpacht wordt uitgegeven. Vermeld is dat de kosten voortvloeiend uit de aanpassingen van het bestemmingsplan - de plankosten - ten laste komen van de planexploitatie Donjon. Over de kosten van de realisatie en exploitatie van het voorziene gebouw staat in paragraaf 3.1.3.2 dat in de kern met de voorziene functies in het voorziene gebouw het geld verdiend moet kunnen worden om het gebouw te bouwen en exploiteren. In dat verband hebben de gemeente Nijmegen en de Stichting Donjon Nijmegen een ontwikkel- en realisatieovereenkomst gesloten. Volgens artikel 3, derde lid, van die overeenkomst heeft Stichting Donjon Nijmegen zich ertoe verplicht om de bouwkavel bouwrijp te maken en voor eigen rekening en risico de opstal op de bouwkavel te realiseren. Ter zake is vastgelegd dat Stichting Donjon Nijmegen verplicht is de tot realisatie van de opstal binnen de termijn zoals vermeld in de planning die is opgenomen in artikel 6. In dat artikel is opgenomen dat in beginsel binnen een half jaar na het onherroepelijk worden van het plan een omgevingsvergunning voor de bouw van de toren dient te worden aangevraagd en dat ervoor zorg gedragen moet worden dat de exploitatie aanvangt binnen drie jaar nadat een omgevingsvergunning is verleend. Voorts is bepaald dat Stichting Donjon Nijmegen pas opdracht zal geven tot de bouw nadat tenminste 70% van de te realiseren ruimten in de toren is verhuurd. In dat verband heeft Stichting Donjon Nijmegen ter zitting verklaard dat aanvankelijk verscheidene partijen investeringen hadden toegezegd en een bankgarantie was verkregen voor de realisatie van de toren. Deze toezeggingen en garantie zijn door het tijdsverloop van de procedure echter ingetrokken, aldus Stichting Donjon Nijmegen. Volgens haar zijn de bedoelde partijen daarmee echter niet uit beeld verdwenen; als het plan doorgang vindt, staan zij ervoor open om alsnog in de realisatie van de toren te investeren. Gelet op de gesprekken met potentiele huurders die thans plaatsvinden, is de prognose dat meerjarige huurcontracten zullen worden gesloten, zo heeft Stichting Donjon Nijmegen verklaard. De stichting en [appellant] hebben de juistheid van de voormelde toelichting niet betwist, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het zicht op de nodig geachte meerjarige huurcontracten niet geheel ontbreekt. Gelet hierop, de gesloten ontwikkel- en realisatieovereenkomst en hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen over de behoefte aan het met het plan voorziene gebruik, geeft hetgeen de stichting en [appellant] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Het betoog faalt.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Van Baaren

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016

579-743.