G32 pleit voor afschaffing verhuurderheffing

De G32 heeft tijdens de Ronde tafelbijeenkomst over de verhuurderheffing aangedrongen op het afschaffen van die heffing. Vandaag bespreekt de Tweede Kamer de evaluatie van de regeling die in 2013 werd ingevoerd.

Volgens de minister staat de corporatiesector er nu beter voor dan bij de invoering van de verhuurderheffing in 2013 werd verwacht. Ook hebben corporaties meer investeringsruimte dan waar ze in hun plannen rekening mee hielden. Maar liefst 37 miljard is beschikbaar voor het realiseren van

nieuwe woningen of voor de verduurzaming van het bezit. Voor een fundamentele herziening van de heffing is volgens de minister dan ook geen aanleiding.

De optimistische geluiden van de minister vragen op zijn minst nuancering.

De invoering van de verhuurderheffing heeft een grote impact op de volkshuisvesting in Nederland:

- Tussen 2009 en 2015 is het aantal sociale corporatiewoningen afgenomen met 262.400.

- Het aandeel goedkopere corporatiewoningen (tot aan de aftoppingsgrens) is gedaald van 81% tot 64%.

- Corporaties hebben ruim gebruik gemaakt van de mogelijkheid om huren te verhogen: tussen 2010 en 2014 steeg de gemiddelde maandhuur van Euro 420 tot Euro 492.

- Het investeringsniveau bedroeg in 2011 Euro 9,2 mld. In 2014 was dat Euro 5,5 mld.

- De bedrijfslasten van woningcorporaties zijn gedaald.

Jop Fackeldey, voorzitter van de fysieke pijler van de G32: "Wij zien dat in de G32 steden als gevolg van de invoering van de verhuurderheffing de sociale woningvoorraad kleiner en duurder geworden en voor huurders de bereikbaarheid en betaalbaarheid van het wonen verder onder druk is komen te

staan. Dat is een grote zorg voor gemeenten omdat het om onze burgers gaat.Opvallend is bovendien dat het niet alleen de sociale minima zijn die in de knel komen; dat geldt ook voor huishoudens met een wat hoger inkomen. Dat maakt dat 'betaalbaarheid' een gemeentelijk probleem is."

Macro bezien zou Euro 37 mld. extra kunnen worden uitgegeven aan nieuwbouw. Dat wil zeggen dat er ongeveer 250.000 sociale huurwoningen bijgebouwd zouden kunnen worden. In plaats van nieuwbouw zou macro Euro 28,2 mld. extra aan woningverbetering kunnen worden uitgegeven. Of, corporaties zouden

maximaal Euro 1,1 miljard kunnen steken in huurmatiging.

Echter de financiele mogelijkheden verschillen per corporatie en dus per gemeente, dat blijkt ook uit de maandag 4 juli gepubliceerde trendanalyse van het wsw. Het WSW schetst een aantal zorgelijke ontwikkelingen rond investeringscapaciteit van de corporaties. Want hoewel de financiele positie

van corporaties op sectorniveau sterk is, is er toch een flink aantal individuele corporaties met een verhoogd risicoprofiel (26 corporaties met gezamenlijk zo'n 22,5% van het totaal geborgde volume). Deze corporaties lopen risico's vaak door een cumulatie van factoren (grote regionale opgave,

versnelde veroudering bezit en lagere resterende levensduur, relatief hoge schuldpositie, weinig ruimte om bij te sturen in huuropbrengsten en kosten). Dit heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van goedkope en betaalbare woningen, voor de investeringen in nieuwbouw en woningverbetering en de

duurzaamheidsambities.

De invoering van de verhuurderheffing heeft een grote -negatieve- impact op de volkshuisvesting, leidt tot het onnodig rondpompen van financiele middelen en leidt tot een nieuwe onevenwichtigheid in de totale woningmarkt.

Jop Fackeldey: "Wij zien in onze gemeenten ook grote opgaven voor de corporaties waar het gaat om verbeteren en verduurzamen van hun bezit. Voorbeelden te over, de gestapelde bouw in Parkstad Limburg, de jaren 60 en 70 wijken in onder meer Lelystad, Zoetermeer en Groningen. Daarom willen wij

dat de verhuurderheffing van tafel gaat. Als die verhuurderheffing een politiek feit is dan willen wij in elk geval ons er voor hard maken dat de opbrengsten van de verhuurderheffing beschikbaar blijven voor de volkshuisvesting, en daar kan worden ingezet waar corporaties zelf niet kunnen

investeren. Dit zou kunnen in de vorm van een fonds waaruit corporaties kunnen putten wanneer zij aantoonbaar niet kunnen voldoen aan de afspraken die op lokaal niveau gemaakt zijn in de prestatie-afspraken. Het beheer van een dergelijk fonds en de beoordeling van de aanvragen zou bij het WSW

kunnen komen te liggen."