Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:238

>

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

ECLI:

ECLI:NL:TGZCTG:2016:238

Datum uitspraak:

05-07-2016

Datum publicatie:

05-07-2016

Zaaknummer(s):

c2016.039

Onderwerp:

Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep:

Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat zijn in strijd heeft gehandeld met de zorg die van haar verwacht had mogen worden doordat zij klaagster in een hulpeloze toestand zou hebben gelaten door willens en wetens te weinig medicatie voor te schrijven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen.De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.039 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts (in opleiding), wonende te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Fedder, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 10 juni 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

3 november 2015, onder nummer 15/161 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juni 2016, waar zijn verschenen klaagster en de huisarts, bijgestaan door mr. Fedder. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is op 1 maart 2015 begonnen met haar specialisatie tot huisarts in de praktijk van de heer E., haar opleider.

2.2 Op 20 april 2015 is klaagster op consult geweest bij verweerster in verband met pijn aan haar linker voet. Klaagster heeft gezegd dat zij sinds 3 weken nieuwe schoenen droeg, waarna zij na een week klachten had gekregen. Verder heeft zij vermeld dat haar neef jicht heeft en vroeg zij zich af of dat de oorzaak van de klachten kon zijn. Verweerster heeft klaagster onderzocht en vermoedde dat sprake was van monoartritis, mogelijk veroorzaakt door overbelasting door de nieuwe schoenen. Verweerster heeft klaagster geadviseerd haar oude schoenen weer te dragen en heeft haar voor tien dagen 3x daags diclofenac voorgeschreven. Ook heeft zij klaagster een bloedformulier meegegeven om bloed te laten prikken wanneer de klachten niet over zouden gaan.

2.3 Op 1 mei 2015 is klaagster opnieuw op consult geweest bij verweerster. Zij had het bloedformulier niet bij zich en had nog geen bloed laten prikken. Zij had nog 2 tabletten diclofenac over van de op 20 april 2015 voorgeschreven dosis. In het journaal staat bij 1 mei onder meer het volgende.

Heeft nu pijn in rechter voet (eerder linker voet). Heeft geen bloed laten prikken en ook de medicijnen niet consequent ingenomen. Maar dagen niet en gister dubbele dosis. Nu last van maagpijn (!) Pijn is vooral brandend van aard en de grote teen. Komt weer binnen op de roze all stars. Zeer eigenwijs. (...) Opnieuw uitleg dat bloed geprikt moet worden om een ontsteking uit te sluiten, is bang voor naalden, maar moet echt gebeuren! (...)

2.4 Met verweerster is afgesproken dat zij op maandag 4 mei 2015 nuchter bloed zou laten prikken. Klaagster heeft verweerster nog 15 tabletten diclofenac voorgeschreven (voor vijf dagen) en een maagbeschermer.

2.5 Nadat klaagster de tabletten diclofenac had opgehaald bij de apotheek is zij weer bij de huisartsenpraktijk gekomen omdat zij vond dat verweerster haar te weinig tabletten diclofenac had voorgeschreven, nu de praktijk op 5 mei 2015 gesloten zou zijn en zij pas op 6 mei 2015 terecht zou kunnen na het bloed prikken. In het journaal staat het volgende.

Mw. komt erg boos aan de balie, te weinig diclofenac gekregen van AIDS moest dinsdag bellen voor uitslag bloedprikken maar dan zijn we gesloten heeft dan niet genoeg. Overleg gehad: mw. zou nog hebben en had al moeten prikken, dan vandaag prikken en maandag bellen. Wil dit allemaal niet begint enorm te schreeuwen. Geprobeerd te kalmeren, maar niet gelukt. Toen kwam ASSK erbij samen gekalmeerd en uiteindelijk gelukt wil uitdraai van dossier hebben is boos, want wij zouden over haar roddelen.

2.6 Nadat klaagster met de assistente had gesproken heeft verweerster haar meegenomen naar de spreekkamer en heeft daar met haar gesproken. Uiteindelijk heeft zij klaagster nog 3 tabletten diclofenac voorgeschreven.

2.7 Bij brieven van 9 mei 2015 aan verweerster en aan haar opleider heeft klaagster zich beklaagd over het incident op 1 mei 2015, alsmede over eerdere gebeurtenissen.

2.8 E. heeft klaagster daarop uitgenodigd voor een gesprek en heeft meerdere keren met haar gesproken, buiten aanwezigheid van verweerster.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die van haar verwacht had mogen worden doordat zij klaagster in een hulpeloze toestand zou hebben gelaten door willens en wetens te weinig medicatie voor te schrijven.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van klaagster - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2 De klacht ziet op het willens en wetens te weinig medicijnen voorschrijven. Verweerster heeft als verklaring voor het feit dat zij op 1 mei 2015 15 stuks diclofenac heeft voorgeschreven gegeven dat zij het niet verstandig vond om haar meer tabletten voor te schrijven. Zij had in eerste instantie helemaal geen diclofenac willen voorschrijven, omdat niet duidelijk was wat de oorzaak van de klachten was en zij adviseerde klaagster om eerst diezelfde dag nog bloed te laten prikken. Klaagster had bovendien maagpijn. Zij had de dag daarvoor een dubbele dosis diclofenac genomen en had verweerster twee tabletten getoond die zij nog over had. Omdat klaagster niet eerder dan maandag 4 mei 2015 bloed wilde laten prikken heeft verweerster haar toch voor 5 dagen diclofenac voorgeschreven. Nadat klaagster later die dag terug kwam en boos was over de in haar ogen onvoldoende hoeveelheid tabletten die verweerster had voorgeschreven, heeft verweerster haar nogmaals geadviseerd dezelfde dag bloed te laten prikken en heeft zij klaagster uitgelegd dat klaagster volgens haar genoeg tabletten had tot en met dinsdag 5 mei 2015, en dat op 6 mei 2015, nadat de uitslag van het bloedonderzoek zou zijn ontvangen, opnieuw het beleid kon worden bepaald. Omdat klaagster erg overstuur was heeft zij uiteindelijk nog 3 tabletten voorgeschreven.

Naar het oordeel van het college is de afweging die verweerster heeft gemaakt en haar terughoudendheid bij het voorschrijven van diclofenac geheel begrijpelijk en te verdedigen. Van klachtwaardig handelen door verweerster is dan ook geen sprake.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2 Klaagster heeft in beroep tevens bezwaar gemaakt tegen het door het Regionaal Tuchtcollege opgestelde en afgegevenproces-verbaal van het op

21 september 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek. Omdat klaagster in beroep de gelegenheid heeft gekregen al haar standpunten naar voren te brengen en mondeling toe te lichten waarom naar haar mening het proces-verbaal en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onjuist zijn en haar klacht gegrond verklaard dient te worden, behoeft dit bezwaar van klaagster geen (afzonderlijke) bespreking.

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en

mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.