Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:82

ECLI:NL:TGZRSGR:2016:82

Datum uitspraak: 19-07-2016

Datum publicatie: 19-07-2016

Zaaknummer(s): 2015-196d

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een verpleegkundige over bejegening en de inhoudelijke verpleegkundige zorg/begeleiding tijdens de bevalling. Vertraging in aansluiten epiduraal infuus valt de verpleegkundige niet toe te rekenen. De verpleegkundige heeft de medicatiepomp aangesloten maar daarbij de instructies van de verloskundige uitgevoerd. Ook ophoging pijnstilling was op instructie van de verloskundige. Geirriteerde reactie van de verpleegkundige in casu te begrijpen. Suprapubische impressie tijdens de baring omdat de schouders van de baby niet vlot geboren werden ontmoet geen bedenkingen. Vanwege bloedverlies na de bevalling stand van de baarmoeder gecontroleerd en gevoeld of deze goed gecontraheerd is. Daarvoor moet er op de buik geduwd worden. Klacht afgewezen.

------------------

Datum uitspraak: 19 juli 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 31 juli 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016. Verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. Klaagster is niet verschenen ter terechtzitting. Toen werd geconstateerd dat klaagster niet was verschenen, terwijl zij bij de aan de zitting voorafgaande behandeling van de zaken met nummers 2015-196a-c wel was verschenen, heeft de secretaris telefonisch contact met klaagster opgenomen. Klaagster gaf toen te kennen die dag niet meer te willen verschijnen en er mee in te stemmen dat de terechtzitting zonder haar zou plaatsvinden.

2. De feiten

2.1 Verweerster is O&G-verpleegkundige in het D te B.

2.2 In de nacht van 8 op 9 juli 2014 had verweerster nachtdienst op de verloskamers. Haar dienst begon om 23:00 uur en eindigde om 7:30 uur. Tijdens de nachtdienst hebben vier verpleegkundigen (twee op de verloskamers en twee op de afdeling), een verloskundige en een gynaecoloog dienst. Er zijn vijf verloskamers, twee pre-partus kamers en een onderzoekkamer.

2.3 Klaagster is in deze nacht, op 9 juli 2014, in het D bevallen van haar tweede dochter. Verweerster heeft samen met een klinisch verloskundige (verweerster in de zaak 2015-196c) de bevalling begeleid. Bij de bevalling waren de echtgenoot van klaagster en haar oudste dochter (geboren in 2001) aanwezig.

2.4 Op 8 juli 2014 's ochtends was gestart met het op gang brengen van klaagsters bevalling, waarna zij naar huis was gegaan en iets voor 23:00 uur naar het ziekenhuis was teruggekeerd in verband met contracties. Om 23:45 heeft de verloskundige een inwendig onderzoek verricht. Op dat moment had klaagster drie centimeter ontsluiting. De vliezen waren gebroken. Klaagster verklaarde pijnstilling te wensen, waarna de verloskundige overleg heeft gehad met een gynaecoloog en een anesthesist heeft doen oproepen. Om 00:18 uur heeft de anesthesist een epiduraal geplaatst. Rond middernacht had klaagster al een perifeer infuus gekregen, wat alle patienten krijgen, om vocht aan te kunnen vullen of medicatie te kunnen toedienen.

2.5 Om 02:05 uur heeft de verloskundige klaagster samen met verweerster wederom onderzocht. Verweerster heeft de verloskundige geassisteerd bij het inbrengen van een blaaskatheter. Vanwege de matige vordering is gestart met het bijstimuleren van de contracties met Syntocinon. Verweerster heeft dit in het verpleegkundig dossier genoteerd. Tot slot is er een intra-uteriene druklijn geplaatst in verband met de onvoldoende uitwendige registratie van de contracties.

2.6 Om 04:25 uur heeft de verloskundige klaagster wederom inwendig onderzocht, in aanwezigheid van verweerster. Klaagster had toen 8 centimeter ontsluiting. Omdat klaagster veel meer pijn aangaf, is de epidurale pijnstilling opgehoogd. Daarna is de verloskundige naar een andere verloskamer gegaan en verweerster even later ook.

2.7 Om 4:34 uur kreeg verweerster het signaal van de noodbel op haar pieper. Zij is vervolgens direct naar de verloskamer van klaagster gegaan. Daar bleek dat klaagsters partner of haar dochter op de noodbel had gedrukt. Klaagster gaf aan te moeten persen. Bij inwendig onderzoek om 4:36 uur bleek dat klaagster 10 centimeter ontsluiting had. Om 4:39 uur `stond' het hoofdje. Omdat na de geboorte van het hoofdje de schouders niet meteen volgden, heeft de verloskundige aan verweerster de instructie gegeven om een suprapubische impressie te geven. Daarna kwamen de schouders vrij gemakkelijk en werd de baby geboren, met een APGARscore van 9/10. Tijdens het persen werd ook de blaaskatheter uitgeperst.

2.8 Om 04:50 uur werden de placenta en de vliezen spontaan en compleet geboren. De baarmoeder was goed samengetrokken. De inschatting van het bloedverlies door de verloskundige en verweerster was 100 ml.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

1. dat klaagster lang moest wachten na de wisseling van dienst en dat verweerster zich pas na ongeveer een uur kwam voorstellen;

2. dat klaagster niet uitgelegd heeft gekregen welke medicatie toegediend is via het infuus;

3. dat verweerster rond 04:00 uur de medicijnenpomp hoger heeft gezet, maar dat de pijn juist erger werd;

4. dat verweerster op geirriteerde wijze reageerde toen de dochter van klaagster op de noodbel had gedrukt en dat er is gedreigd de bewaking erbij te halen;

5. dat verweerster hard op de buik van klaagster drukte toen de schouders niet werden geboren;

6. dat verweerster weer hard op de buik van klaagster drukte toen de echtgenoot van klaagster zei dat zij zoveel bloed had verloren;

7. dat verweerster op grove wijze zei: "haal mijn hand niet weg", toen klaagster daartegen protesteerde.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt het College dat verweerster als verpleegkundige assisteert op de verloskamers; dat klaagster om 23:45 uur heeft gevraagd om pijnstilling en dat verweerster rond 00:18 uur heeft geassisteerd bij het aanbrengen van het epiduraal infuus. Dat het van 23:45 tot 00:18 uur heeft geduurd voordat het epiduraal infuus kon worden aangebracht, valt niet aan verweerster toe te rekenen. Die tijd was nodig voor het oproepen van een anesthesist. Dat het enige tijd heeft geduurd tussen klaagsters aankomst in het ziekenhuis (rond 23:00 uur) en het moment dat zij door de verloskundige en verweerster werd gezien (rond 23:45 uur), valt verweerster evenmin toe te rekenen. Het was een drukke nacht en klaagster arriveerde net op het moment van overdracht van de avonddienst aan de nachtdienst. Klaagster is, zo blijkt uit het verpleegkundig dossier, om 22:53 uur en 23:01 uur al wel gezien door een andere verpleegkundige. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

5.2. Rond 02:05 uur is begonnen met het bijstimuleren van de weeen. Deze beslissing is genomen door de verloskundige. Verweerster heeft de medicatiepomp aangesloten met een collega, maar heeft daarbij de instructies van de verloskundige uitgevoerd. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat de verloskundige aan klaagster heeft uitgelegd dat de weeen niet sterk genoeg waren en dat er daarom een weeenopwekkend middel zou worden toegediend. Klaagster heeft weliswaar in haar klaagschrift aangevoerd dat aan haar geen uitleg is gegeven, maar het College kan niet vaststellen wie van beiden daarin gelijk heeft. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.3 Ook klachtonderdeel 3 is ongegrond. Verweerster heeft op instructie van de verloskundige rond 4 uur 's nachts de pijnstilling opgehoogd. Klaagster kreeg echter desondanks meer pijn, terwijl zij rond 04:34 uur persweeen kreeg. Dat zij meer pijn kreeg, kan worden verklaard doordat de bevalling vorderde. De pijn valt niet aan verweerster toe te rekenen.

5.4 Wat betreft klachtonderdeel 4 wordt het volgende overwogen. Vast staat dat verweerster geprikkeld heeft gereageerd toen de dochter van klaagster op de noodknop had gedrukt. Het is echter alleszins begrijpelijk dat de naasten van klaagster, die op dat moment persdrang had en de baby voelde komen, op de noodknop hebben gedrukt. Er was toen geen professionele hulp in de verloskamer en zij hadden vergeefs op de gang gezocht naar hulp. Verweerster heeft verklaard dat er voor de patient een andere knop beschikbaar is en dat deze knop uitsluitend bedoeld is voor het personeel voor gebruik in acute situaties, maar verweerster heeft niet duidelijk gemaakt op grond waarvan ook (de naasten van) klaagster dit wisten. Het was dus op dat moment niet passend om op geirriteerde wijze jegens klaagster te reageren. Dat neemt niet weg dat voor deze geirriteerde reactie menselijkerwijze wel begrip valt op te brengen, doordat verweerster verwachtte door een collega te zijn opgeroepen voor een acute (levensbedreigende) noodsituatie en daardoor `op scherp' stond. Dat verweerster heeft gedreigd de bewaking erbij te halen, is niet komen vast te staan. Alles afwegend oordeelt het College dat deze reactie geen schoonheidsprijs verdient maar anderzijds onvoldoende ernstig is voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.5 Over klachtonderdeel 5 wordt als volgt overwogen. Op instructie van de verloskundige heeft verweerster tijdens de baring een suprapubische impressie gegeven, omdat de schouders van de baby niet vlot geboren werden. Deze handeling ontmoet bij het College geen bedenkingen. In een dergelijke situatie is die handeling juist nodig en getuigt deze dus van goede zorg. De schouders kwamen vervolgens ook vrij gemakkelijk mee.

5.6 Klaagster stelt dat verweerster weer hard op haar buik heeft gedrukt toen haar echtgenoot zei dat zij zoveel bloed had verloren. Verweerster heeft aangevoerd zich dit niet meer goed te kunnen herinneren, maar dat het zou kunnen zijn dat de echtgenoot haar heeft gewezen op het bloedverlies na de bevalling. In een dergelijke situatie is het volgens verweerster gebruikelijk om de stand van de baarmoeder te controleren en te voelen of deze goed gecontraheerd is. Daarvoor moet er op de buik geduwd worden. Dit beleid is naar het oordeel van het College juist. Klachtonderdeel 6 is dan ook ongegrond. Dat onnodig hard is geduwd, is niet gebleken.

5.7 Ten slotte is ook klachtonderdeel 7 ongegrond. Zelfs als verweerster heeft gezegd: "haal mijn hand niet weg", tijdens de suprapubische impressie, hetgeen zij zich overigens niet kan herinneren, dan nog is dat onder de omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het was immers van belang dat de schouders van de baby snel zouden volgen.

5.8 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, lid-jurist, dr. M. Houtlosser, W.M.E. Bil en E.M. Rozemeijer, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.