Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:73

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:73

Datum uitspraak: 19-07-2016

Datum publicatie: 19-07-2016

Zaaknummer(s): 017/2016 en 147/2016

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog/psychotherapeut over verklaring aan rechtbank of patiente zitting kan bijwonen. In deze omstandigheden kennelijk ongegrond in raadkamer.

------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 juli 2016 naar aanleiding van de op 2 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C,

klinisch psycholoog, (zaaknummer 017/2016),

psychotherapeut, (zaaknummer 147/2016),

(destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.H. Wijnberg, advocaat te Groningen,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid om mondeling te worden gehoord.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft, samen met zijn voormalige partner, een minderjarige dochter - E van 13 jaar oud. Verweerster is de behandelaar van de ex-partner van klager. Zij heeft een "verklaring inzake rechtszaak omgangsregeling" d.d. 7 november 2013 opgesteld. Daarin vermeldt verweerster dat de ex-partner bij haar in behandeling is in verband met chronische posttraumatische stress stoornis en dat zij emotioneel sterk ontregeld kan raken in reactie op gebeurtenissen die gerelateerd zijn aan het verleden met haar ex-echtgenoot. Verder vermeldt zij dat het niet wenselijk is dat de ex-partner, in verband met het hierboven genoemde en haar zwangerschap en eerdere miskramen, geconfronteerd wordt met een potentieel zeer stressvolle situatie als een rechtszaak en de confrontatie met haar ex-echtgenoot daarbij. Zij stelt voor de stress te verminderen door partijen gescheiden te horen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

a. laster, namelijk het typeren van klager als geweldpleger;

b. ongegrond een ziektebeeld (met betrekking tot de ex-partner) stellen;

c. het op de stoel van de patiente gaan zitten, naar het college begrijpt door

namens haar te verklaren dat een zitting stressvol zal zijn;

d. het bijdragen aan een onveilige leefomgeving voor E.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is en inhoudelijk, dat de klacht ongegrond is.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Klager is niet-ontvankelijk in zijn klachtonderdeel onder 3.b. Slechts door of namens patiente kan worden geklaagd over de inhoud van de behandeling, waaronder een gestelde diagnose, niet door een ex-partner. Die is geen rechtstreeks belanghebbende daarbij zodat dit deel van het ontvankelijkheidsverweer terecht is voorgesteld.

5.2

Anders is dit wat betreft de gestelde laster, die klager immers rechtstreeks aangaat, het op de stoel van de ex-partner gaan zitten in de zin van partij voor haar en tegen klager kiezen, hetgeen klager ook rechtstreeks treft in de rechtszaak, en het schaden van E, waarover klager mede-gezaghebbende ouder is.

5.3

Deze klachtonderdelen zijn echter kennelijk ongegrond. Klager maakt ten eerste niet duidelijk, terwijl dit uit de gewraakte brief van verweerster niet zonder meer blijkt, waaruit de lezer zou kunnen opmaken dat verweerster klager beschouwt als geweldpleger. Verweerster is voorts in zekere zin partijdig in die zin dat zij de behandelaar van de ex-partner is en niet van klager, en uitsluitend haar belangen heeft te dienen. Dat zij daarbij die van klager onevenredig heeft geschaad is niet gebleken. Hierbij tekent het college wel aan dat verweerster als behandelaar het schrijven van een dergelijke verklaring met een waardeoordeel (in casu over de vraag in hoeverre een zitting stressvol zou zijn voor de ex-partner) beter achterwege kan laten, zie art. III.3.1 van de beroepscode voor psychotherapeuten. Een dergelijke bepaling ontbreekt in de beroepscode voor psychologen, maar het is een algemene regel dat een zorgverlener voorzichtig dient te zijn met het opstellen van een verklaring ten behoeve van de eigen client. Tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan dit in het onderhavige geval echter, gelet op de klachtonderdelen, niet leiden. Ten slotte is niet duidelijk door welk handelen verweerster in concreto de belangen van E zou hebben geschaad.

5.4

Kortom, de klacht is, voor zover klager daarin ontvankelijk is, kennelijk ongegrond zodat als volgt dient te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht onder 3.b en wijst deze voor het overige deel af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. J.P.C. Jaspers en

S.M. Pol, leden-psychotherapeut en gz-psycholoog, in tegenwoordigheid van

mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.