Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:80

ECLI:NL:TGZRSGR:2016:80

Datum uitspraak: 19-07-2016

Datum publicatie: 19-07-2016

Zaaknummer(s): 2015-196b

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. Geen bedenkingen tegen het uitgevoerde onderzoek en gevolgde beleid. Na lichamelijk onderzoek de diagnose bekkeninstabiliteit gesteld, de behandelmogelijkheden met klaagster besproken, gewezen op alternatieve mogelijkheden en een doorverwijzing in orde gemaakt. Klacht afgewezen.

-------------------

Datum uitspraak: 19 juli 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, orthopedisch chirurg,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 31 juli 2015

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016. De partijen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klachten, die bekend zijn onder de dossiernummers 2015-196a en 2015-196c, in een samenstelling van twee leden-artsen en twee leden-verloskundigen zoals bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

2. De feiten

2.1 Klaagster is op 9 juli 2014 bevallen van haar tweede dochter.

2.2 Klaagster is op 9 december 2014 om 15:47 uur op de polikliniek orthopedie in het D door verweerster gezien op verzoek van de gynaecoloog in verband met bekkeninstabiliteit. Klaagster had op dat moment veel pijn en moeite met lopen en staan, liep al met krukken en zakte daarbij door het linkerbeen.

2.3 Verweerster heeft klaagster lichamelijk onderzocht. Op basis van de anamnese, het lichamelijk en radiologisch onderzoek heeft verweerster de diagnose bekkeninstabiliteit gesteld. Daarop heeft verweerster de behandelmogelijkheden met klaagster besproken. De voorgestelde mogelijkheden benutte klaagster al, dan wel wilde zij niet. Daarop heeft verweerster klaagster gewezen op alternatieve mogelijkheden, zoals een consultatie bij de pijnpoli, een doorverwijzing naar het E, dan wel shockwave therapie.

2.4 Klaagster heeft besloten zich verder te laten voorlichten over de shockwave therapie. Zij kon daarvoor nog diezelfde middag bij een medewerker van F terecht, die in het D aanwezig was. Diezelfde middag nog heeft klaagster een proefbehandeling van de shockwave therapie ondergaan.

2.5 Verweerster heeft klaagster vervolgens samen met haar partner op 9 december 2014 om 17:38 uur wederom op de poli gezien. De klachten van klaagster waren op dat moment verergerd. Verweerster heeft daarop een neuroloog geconsulteerd en een foto van de rug van klaagster laten maken. Verweerster heeft daarop de verdere behandelmogelijkheden met klaagster en haar partner besproken. Klaagster wenste te worden doorverwezen naar het E, hetgeen verweerster in orde heeft gemaakt.

3. De klacht

Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster aangegeven tegen verweerster eigenlijk geen klachten te hebben.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als arts aan klaagster behoorde te betrachten.

5. De beoordeling

5.1 Zoals in het voorgaande weergegeven heeft klaagster tijdens de mondelinge behandeling verklaard jegens verweerster eigenlijk geen klachten te hebben. Volledigheidshalve merkt het College op dat het door verweerster uitgevoerde onderzoek en gevolgde beleid bij het College geen bedenkingen ontmoet.

De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, prof. dr. M.E. Vierhout en dr. A.M.J.S. Vervest, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.