Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZREIN:2016:66

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:66

Datum uitspraak: 04-08-2016

Datum publicatie: 04-08-2016

Zaaknummer(s): 15173

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, bedrijfsarts dat hij tijdens het lichamelijk onderzoek dat hij verricht heeft de schouder van klaagster onherstelbaar heeft beschadigd. Tevens verwijt klaagster verweerder dat hij een valse verklaring c.q. brief van een collega-arts in een civiele procedure heeft ingebracht.Het college is van oordeel van verweerder geen verwijt te maken valt ten aanzien van het lichamelijk onderzoek bij verweerster en ook is volgens het college niet gebleken dat de verklaring c.q. brief niet door de collega-arts geschreven is.Klachten ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak: 4 augustus 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 november 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

bedrijfsarts

werkzaam te [E]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek en de aanvullende klacht

- de dupliek en het verweer terzake de aangevulde klacht

- de brief van verweerder d.d. 15 juni 2016 met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid van een mondeling vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 27 juni 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, klaagster bijgestaan door haar gemachtigde.

Ter zitting is op verzoek van het college na het afleggen van de belofte als getuige gehoord [F], wonende te [G], orthopedisch chirurg, hierna te noemen: de getuige.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster heeft op 22 februari 2010 een door de getuige verrichte ingreep aan haar rechterschouder ondergaan, waarbij een nettoyage cuff-ruptuur partieel en een Neerplastiek is uitgevoerd. Het postoperatief beloop was ongestoord.

Op 12 mei 2010 is klaagster in het kader van een claimbeoordeling op het spreekuur van verweerder verschenen. Verweerder heeft bij die gelegenheid een anamnese afgenomen en hij heeft onderzoek aan de rechterschouder van klaagster verricht. Hij heeft eerst aan klaagster gevraagd een actieve abductie te verrichten, waarbij ze haar arm nauwelijks kon bewegen. Daarna heeft hij, achter haar staande, de rechterarm geabduceerd. In het dossier staat hierover: "abductie 80 graden exo/endo rotatie is beperkt" Aan het einde van het gesprek heeft verweerder klaagster als zijn prognose medegedeeld dat zij op een termijn van zes weken met passende arbeid zou kunnen starten. Klaagster was het daarmee oneens.

In juni 2010 is er echografisch onderzoek van de rechterschouder van klaagster verricht, waaruit mogelijk een partieel ruptuurtje kon worden afgeleid. Op 24 januari 2011 werd een een MRI-scan verricht. Daaruit bleek van lichte onregelmatigheden van de supraspinatuspees.

In de verslaglegging van het onderzoek van een andere arts van 22 juni 2012 wordt een passieve abductie beschreven van de rechterschouder van 110 graden.

Op zeker moment heeft klaagster een klacht ingediend bij de maatschappij waar ze verzekerd was en daarbij aangegeven dat haar schouder door het onderzoek van verweerder onherstelbaar beschadigd was. Vervolgens heeft zij verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade en een (inmiddels in eerste instantie afgewezen) rechtsvordering tot betaling van schadevergoeding ingesteld.

In verband met deze claim heeft verweerder zich bij brief van 12 november 2012 tot de getuige gewend met verzoek een aantal vragen te beantwoorden. Bij de processtukken (productie 1B bij antwoord) bevindt zich een schriftelijke, niet door de getuige ondertekende, reactie op deze brief gedateerd 8 maart 2013. In de civiele procedure, waarin op 7 november 2014 een zitting was gepland, betwistte klaagster de authenticiteit van deze brief. Verweerder heeft daarom bij e-mail van 6 november 2014 aan de getuige gevraagd om de brief van 8 maart 2013 te valideren. Over deze kwestie is telefonisch contact tussen verweerder en de getuige geweest. Vast staat dat de bedoelde brief niet bekend is bij de maatschap orthopedie van het ziekenhuis waar de getuige tot 2011 werkzaam was en ook niet bekend is bij de kliniek waar hij daarna is gaan werken.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt in:

a. verweerder heeft bij zijn onderzoek op 12 mei 2010 de rechterschouder van klaagster onherstelbaar beschadigd;

Tot aan het bezoek aan verweerder op 12 mei 2010 ging het goed met haar schouder. Het is misgegaan omdat verweerder haar schouder tot 90 graden heeft geabduceerd.

b. De in de procedure overgelegde brief van 8 maart 2013 is vals.

Klaagster heeft ter zitting desgevraagd gezegd dat de klacht zich hiertoe beperkt en dat haar vragen betreffende het geven van medische informatie zonder machtiging niet als klacht bedoeld zijn.

4. Het standpunt van verweerder

Ad a

Verweerder heeft klaagster op 12 mei 2010 eerst een actieve abductie laten doen, waarbij zij haar arm nauwelijks kon bewegen. Bij de passieve abductie die hij daarna heeft verricht, is hij achter klaagster gaan staan, heeft een hand op haar schouder gelegd en heeft hij de arm langzaam geabduceerd terwijl hij naar haar schouderblad bleef kijken. Toen zij aangaf dat het niet meer kon, is hij, bij een maximale abductie van 80 graden, gestopt.

Van onherstelbaar letsel is niet gebleken.

Ad b

Verweerder heeft de brief van 8 maart 2013 wel degelijk van de getuige ontvangen. Daags voor de zitting bij de rechter van 7 november 2014 had hij daarover nog telefonisch contact met de getuige gehad naar aanleiding van zijn vraag om de brief te valideren. De getuige heeft toen gezegd dat hij ergens vertoefde waardoor hij niet kon mailen. Daarna heeft verweerder, ondanks herhaalde pogingen, geen telefonisch contact meer met de getuige kunnen krijgen.

5. De overwegingen van het college

Ad a.

De lezingen van partijen over wat er op 12 mei 2010 is gebeurd tijdens het onderzoek door verweerder naar de rechterschouder van klaagster lopen uiteen.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van de klagende partij in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klaagster niet wordt gestaafd door het medisch dossier. Integendeel; uit het medisch dossier blijkt dat er passieve abductie heeft plaatsgevonden tot 80 graden in plaats van de door klaagster gestelde 90 graden. Verder pleit voor de lezing van verweerder dat op 22 juni 2010 een passieve abductie van de rechterschouder van klaagster plaatsvond bij een andere arts van 110 graden. Verder is in een later stadium niet gebleken van letsel dat de lezing van klaagster aannemelijk maakt. Het enkele feit dat klaagster op de dag van het onderzoek door verweerder last heeft gekregen van haar rechterschouder is onvoldoende om uit te gaan van een foute behandeling door verweerder, zoals klaagster stelt.

Dit klachtonderdeel is ongegrond

Ad b.

Cruciaal voor de beoordeling van deze klacht is de vraag of de brief van 8 maart 2013 al dan niet afkomstig is van de getuige. Uit de processtukken was dat niet af te leiden, terwijl de hele gang van zaken rondom de brief niet alleen bij klaagster twijfels deed rijzen over de authenticiteit ervan.

Het college heeft daarom de mogelijke auteur van de brief, de behandelend orthopedisch chirurg, als getuige opgeroepen en gehoord. Ter zitting heeft deze getuige niet veel meer verklaard dat het zou kunnen dat de brief van hem afkomstig was maar dat het ook zou kunnen van niet. Hij wist zich verder niet veel meer te herinneren dan dat hij kennis genomen had van de brief van verweerder aan hem van 12 november 2012 en dat er telefonisch contact tussen hem en verweerder had plaatsgevonden.

Uit dit verhoor is in ieder geval niet komen vast te staan dat de gewraakte brief niet van de getuige afkomstig was, anders gezegd dat deze brief een vervalsing is. Daarmee komt de grondslag aan dit klachtonderdeel te ontvallen en moet ook dit klachtonderdeel worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, M. van Heugten-Hoogendoorn, C.M.F. van Roessel en A.N.H. Weel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016 in aanwezigheid van de secretaris.