Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRAMS:2016:45

>

ECLI:NL:TGZRAMS:2016:45

Datum uitspraak: 09-08-2016

Datum publicatie: 09-08-2016

Zaaknummer(s): 2015/231

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Verweerder is huisarts. Klager verwijt verweerder dat verweerder tijdens een consult de zoon van klager heeft laten bellen naar klager met de mededeling dat hij hem niet meer wilde zien. Volgens klager heeft verweerder daarmee onzorgvuldig jegens hem en zijn zoon gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 juli 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. L. Fedder, als jurist verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- een brief van mr. Fedder d.d. 1 oktober 2015, met twee bijlagen (verklaringen);

- het proces-verbaal van het op 1 februari 2016 gehouden vooronderzoek, met bijlage (contactjournaal 5 september 2012);

- een ongedateerde brief van klager (ontv. 24 februari 2016) met een bijlage;

- een brief d.d. 1 juni 2016 van klager (verzoek oproepen getuige);

- de ter zitting door getuige overgelegde kopie van het contactjournaal van 5 september 2012.

De klacht is op een openbare zitting van 21 juni 2016 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klager werd vergezeld van een vriend van hem, de heer D. Verweerder werd bijgestaan door mevr. mr. F. van Woerden, als vervangster ter zitting voor mr. Fedder.

Voorts werd E, als gedragsdeskundige verbonden aan H regio B als getuige gehoord.

2. De feiten

2.1 Klager is de vader van F, geboren juni 2003; klager is met de moeder van F gezamenlijk belast met het gezag.

2.2 Verweerder is de huisarts van F (en van de moeder). F is bij beschikking van 5 december 2011 van de kinderrechter te B voor 1 jaar onder toezicht gesteld.

2.3 Tijdens een consult op 5 september 2012 van de moeder met F bij verweerder, heeft F telefonisch aan klager verteld dat hij hem niet meer wilde zien. Nadien is er geen omgang meer geweest tussen klager en zijn zoon F.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat hij onverantwoord heeft gehandeld door F met hem te laten bellen met de mededeling dat hij niet meer bij klager wilde zijn. Klager had als huisarts moeten weten dat met een dergelijk zwaarwegende uitspraak niet lichtzinnig mag worden omgegaan; bovendien vond het telefoongesprek plaats onder emotioneel belastende omstandigheden. Klager vindt dat verweerder onverantwoord heeft gehandeld, zonder kennis van de situatie en niet in het belang van het kind.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich in de stukken en ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek vooral (ook) beroepen op zijn geheimhoudingsplicht jegens de moeder en F. Ter zitting heeft verweerder meer openheid van zaken gegeven, mede ingegeven door zijn verdedigingsbelang. Zijn verweer zal, voor zover voor de beslissing relevant, hierna bij de beoordeling worden besproken.

5. De beoordeling

5.1 Nu klager als gezagsdragende ouder klaagt over de behandeling van zijn zoon F, is hij ontvankelijk in al zijn klachtonderdelen.

5.2 Ter zitting is als getuige gehoord E. Zij heeft onder meer het volgende verklaard over de gebeurtenissen van 5 september 2012. Zij heeft tevens het contactjournaal van die dag overgelegd, waarin beschreven staat wat er gebeurd is. Zij is op die dag gebeld door de huisarts van F, verweerder. Zij kende de situatie omtrent F niet heel goed, omdat het gezin van F niet in haar team of in haar portefeuille zat. Mogelijk is wel dat de problematiek rondom F is besproken tijdens een intercollegiaal overleg van de jeugdbescherming, maar een gedetailleerde herinnering heeft zij daaraan niet. Zij herinnerde zich wel dat de gezinsvoogd van F "geen kant meer op kon met de situatie." Omdat er op dat moment niemand beschikbaar was van het team van jeugdbescherming die de begeleiding verzorgde van dit gezin, is zij op 5 september als het ware "ingevlogen" om de huisarts te adviseren. Zij is op de fiets gesprongen en naar het praktijkadres van verweerder gegaan, althans dat meent zij zich te herinneren. Zij heeft alleen gesproken met F; de moeder was bij dit gesprek niet aanwezig. Zij kan zich de verdere logistieke details van de gebeurtenissen op 5 september 2012 niet meer exact herinneren. Maar van het gesprek met F is haar bijgebleven dat hij haar onomwonden en stellig vertelde dat hij die middag zijn vader niet wilde zien. De notities in het contactjournaal bevestigen dit ook. Hij wilde die middag niet naar zijn vader toe; hij greep dat moment aan ("hij wil van de vervelende situatie af zijn. Nu kan het, ik weet het gewoon. Ik er niet meer tegen.", zo staat in het contactjournaal te lezen). Het werd haar tijdens dit gesprek dus zonder meer duidelijk dat deze jongen op dat moment echt niet naar zijn vader wilde. Het was al zo ingewikkeld allemaal. Zij vond het een kind in de knel. De situatie op die dag was geen "standaardgeval", het was een acute situatie, die dreigde te escaleren wanneer F gedwongen zou worden om iets te doen wat hij op dat moment pertinent niet wilde. Daarom is zij ook direct in actie gekomen om met F te praten. F zou volgens de omgangsregeling immers kort daarna, op diezelfde dag, naar zijn vader moeten gaan.

Zij denkt dat ze daarna telefonisch verweerder heeft gesproken en heeft geadviseerd, maar zij herinnert zich niet exact wat zij toen heeft besproken en/of geadviseerd. Zij heeft ook nog in haar verslag (contactjournaal) opgenomen dat F "beide ouders wil zien", dat hij wil "dat zijn ouders goed contact met elkaar hebben" en dat hij "bij zijn moeder wil wonen". Zij heeft nadien geen contact meer gehad met de huisarts of enige betrokkenheid bij de ondertoezichtstelling van F. Na het gesprek met F heeft zij nog wel met klager gesproken opde locatie van het G; hiervan is ook verslag gedaan in het contactjournaal. Hierbij heeft zij klager te kennen gegeven dat het haar verstandig leek om geen druk uit te oefenen op F en om zijn wens om het contact met zijn vader - althans voorlopig - op te schorten, te respecteren.

5.3 Verweerder heeft ter zitting onder meer de volgende toelichting gegeven op de gebeurtenissen van 5 september 2012. Hij weet niet meer of er al een consult met moeder gepland stond, hij denkt dat moeder die dag in paniek naar de praktijk heeft gebeld voor een consult. Hij kende de gezinssituatie van en problematiek rondom F. Op het consult was in zijn herinnering alleen de moeder met F. Er was sprake van paniek bij de moeder en F, die noopte tot onmiddellijk ingrijpen. F was volstrekt een jongen in de knel in een langslepend conflict tussen de ouders. F is een slimme jongen die goed kan praten en zijn verhaal doordacht en consequent kon vertellen. Hij wilde die middag niet naar zijn vader toe. Verweerder heeft zelf met H gebeld om advies te vragen. Hij had een "niet pluis" gevoel naar beide kanten, naar zowel de vader als de moeder van F. Hij heeft telefonisch overleg gehad met mevrouw E (nadat zij F had gesproken, zo begrijpt het college) en in zijn beleving is toen besproken dat F het zelf maar aan zijn vader moest vertellen (dat hij hem nu niet wilde zien). Er is toen direct uit de spreekkamer gebeld door de moeder met haar mobiele telefoon. Het gebeurde spontaan in het consult en hij kon hen toen niet de deur wijzen. In zijn beleving sprak F eerst met zijn vader, klager en nam hij daarna het gesprek over. Het ging allemaal zo snel en op dat moment was er ook geen mogelijkheid - en dat gaf ook geen pas - om het telefoongesprek dat al in gang was gezet geforceerd af te breken. Het kan ook wel mogelijk zijn, zoals klager aanvoert, dat hij eerst zelf met klager sprak en toen de (mobiele) telefoon gaf aan F. Hij is een heel betrokken huisarts, die erg voor de kinderen gaat. Verweerder heeft voorafgaand aan het telefoongesprek van F geen contact gehad met klager over de situatie, omdat er toen te veel roering was en te veel paniek. Achteraf bezien had hij er goed aan gedaan, zo verklaarde verweerder, om nadien nog contact te zoeken met klager en hem in een rustige(r) sfeer te spreken over de gebeurtenissen. Dat dit niet is gebeurd komt wellicht door het feit dat klager geen patient was van hem en hij klager alleen maar sprak als hij met F op het spreekuur kwam. Dat is na 5 september 2012 (dus) niet meer gebeurd.

5.4 Het college stelt voorop dat het feit dat er inmiddels al ruim 3,5 jaar lang geen contact meer is tussen klager en F een niet voorzienbaar gevolg is geweest van de (crisis)situatie op 5 september 2012. E heeft als getuige verklaard, en zo staat het ook in het contactjournaal weergegeven, dat het om een acute situatie ging waarin een kind van 9 jaar, in paniek en angstig, op dat moment niet naar zijn vader wilde. Zijn wens was dat de situatie ophield, dat zijn ouders goed contact met elkaar zouden hebben en dat hij beide ouders wil zien. De beschrijving in het contactjournaal duiden inderdaad op een kind in de knel; in zoverre kan het college de verklaringen van de getuige en verweerder volgen. Desalniettemin is het feit dat er geen (of nauwelijks) contact meer is geweest tussen klager en F bijzonder wrang en ingrijpend voor klager als vader van F.

5.5 Gelet op hetgeen ter zitting aan informatie naar voren is gekomen, staat genoegzaam vast dat op 5 september 2012 sprake was van een uitzonderlijke (in de zin van: geen gebruikelijke of vaker voorkomende) noodsituatie waarin verweerder als huisarts adequaat moest handelen ten opzichte van een "kind in de knel" met een moeder die "in paniek" was. Dat verweerder er voor gekozen heeft om eerst contact op te nemen met de jeugdbescherming is een juiste geweest: het ligt in beginsel op de weg van de instelling van H om ook in acute situaties handelend op te treden, zeker nu het hier ging om een jongen die onder toezicht was gesteld en er dus ook een gezinsvoogd was. De optie om F en zijn moeder direct door te verwijzen naar H, waardoor verweerder als huisarts ontlast zou worden van de acute zorg, lag in dit geval dan ook niet voor de hand. De door verweerder gekozen route is dan ook juist geweest: contact opnemen met H en zijn patienten niet (direct) de deur wijzen. Voorts staat ook wel vast dat verweerder het gezin kende (ook vader kwam wel met F op consult) en ook wist van de problematiek rondom F.

5.6 Over wat precies is voorgevallen tijdens het telefoongesprek in de spreekkamer van verweerder lopen de versies van klager en verweerder uiteen, al beaamt verweerder ook dat het ook mogelijk is (geweest) dat hij eerst telefonisch met klager heeft gesproken en dat hij toen de telefoon aan F heeft gegeven. Maar wat daar ook van zij: verweerder heeft gehandeld naar het advies van getuige E om F dan maar zelf te laten vertellen tegen zijn vader dat hij hem (die woensdagmiddag) niet wilde zien. Gelet op de omschrijving van de situatie tijdens het consult en de verklaring van getuige E, noopte deze (crisis)situatie wel tot handelen van verweerder en in zoverre kan verweerder dan ook niet verweten worden dat hij er beter aan had gedaan moeder en F door te verwijzen; het betrof hier immers op dat moment een kind in de knel.

5.7 In het algemeen verdient het aanbeveling voor (betrokken) huisartsen om zich buiten de (juridische) strijd tussen ouders over hun kind(eren) na een echtscheiding te houden en om dit strijdtoneel niet te betreden. Maar in dit geval heeft verweerder juist gehandeld.

Ter zitting heeft verweerder voldoende reflectie getoond op zijn handelen in een setting waarin ook H c.q. de gezinsvoogd een rol speelde. Hij heeft zijn professionele grenzen goed aangevoeld en bewaakt. Daar komt bij dat het verdere vervolg, namelijk dat er jarenlang helemaal geen contact meer zou zijn tussen klager en F, op dat moment niet te voorzien was: zowel getuige E als verweerder hebben gehandeld naar de (acute) situatie van 5 september 2012, waarbij F (die middag) niet naar zijn vader wilde. Verweerder kan niet verweten worden dat hij voor dit verdere, dramatische verloop (helemaal geen contact meer) medeverantwoordelijk is geweest.

5.8 Concluderend leidt dit tot het oordeel dat de klachtonderdelen van klager niet slagen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.9 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht in al haar onderdelen af.

Bepaalt voorts dat de beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en GZR-updates ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 21 juni 2016 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

drs. J.C. van der Molen, mr. drs. E.G. van der Jagt en drs. J.M.C van Dam, leden-beroepsgenoten,

dr. mr. E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 9 augustus 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris

w.g. voorzitter