Tuchtrecht | Schending beroepsgeheim | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:104

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:104

Datum uitspraak: 30-08-2016

Datum publicatie: 30-08-2016

Zaaknummer(s): 2015-202

Onderwerp: Schending beroepsgeheim

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een verzekeringsarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de niet medische Rapportage Ziektewet van de primaire arts te contrasigneren. In de niet medische rapportage worden medische gegevens vermeld en hiervoor heeft klager geen toestemming verleend. Voor de arts heeft geldt de geheimhoudingsplicht: vgl. BW, Wet BIG en artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (KNMG 2010), die verwijzen naar de Code gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie (KNMG 2006). Het rapport is bedoeld voor overdracht van gegevens aan niet-medici, belast met de uitvoering van in dit geval de Ziektewet, hier de arbeidsdeskundige. Daarvoor was in dit geval de medische aanduiding van de klachten van klager niet noodzakelijk. Waarschuwing.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 30 augustus 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, arts arbeid- en gezondheid verzekeringsgeneeskunde,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr.drs. A.G. Jansen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 6 augustus 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek met bijlage.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016. Klager is ter zitting verschenen bij zijn echtgenote, D, daartoe, blijkens een ter zitting door haar met haar mobiele telefoon getoonde volmacht, door hem gemachtigd. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Verweerder is als verzekeringsarts werkzaam voor UWV.

2.2 Klager heeft het spreekuur van de arts E bij UWV bezocht in het kader van een "Eerstejaars Ziektewet-beoordeling". De vragen van UWV die deze arts moest beantwoorden waren:

- is [klager] thans geschikt te achten voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 Ziektewet?

- is er bij [klager] sprake van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek? Zo ja, wat zijn de benutbare mogelijkheden?

2.3 E heeft een medisch en een niet-medisch rapport opgemaakt. In het niet-medische rapport van 7 juli 2015 staat onder het kopje "Beschouwing van belastbaarheid en prognose" onder meer dat klager zich arbeidsongeschikt had gemeld met hartklachten, dat hij een ingreep onderging en daarna een revalidatietraject volgde.

2.4 Verweerder is supervisor van E en heeft in die hoedanigheid de onder 2.3 bedoelde rapporten en de daarbij behorende zogenaamde Funktionele Mogelijkheden Lijst beoordeeld en akkoord bevonden en van een contraseign voorzien.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - dat verweerder heeft goedgevonden dat in het niet-medische rapport medische gegevens omtrent klager zijn vermeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft verweer gevoerd. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt voorop dat de hiervoor aangehaalde passage in het niet-medische rapport, in het bijzonder de vermelding "hartklachten", medische informatie bevat. In beginsel geldt voor verweerder de geheimhoudingsplicht, zoals geregeld in onder meer het Burgerlijk Wetboek en de Wet BIG. Meer specifiek bepaalt artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen dat het verboden is om informatie verder bekend te maken dan voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, dan wel op grond van die wet is voorgeschreven of toegestaan. Soortgelijke bepalingen staan in de "Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens" (KNMG juni 2010), welke verwijzen naar de "Code gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie" (KNMG 2006). Beoordeeld moet dus worden of de vermelding zoals deze is gedaan noodzakelijk was. Het niet-medische rapport is bedoeld voor overdracht van gegevens aan niet-medici, belast met de uitvoering van in dit geval de Ziektewet. In de eerste plaats was het rapport bestemd voor de arbeidskundige voor zijn beoordeling van de benutbare mogelijkheden van klager. Daarvoor was in dit geval de medische aanduiding van de klachten van klager niet noodzakelijk. Het zou goed mogelijk zijn geweest de beperkingen zo te omschrijven dat aan niet-medici de aard van de ziekte van klager niet bekend zou worden. Een omschrijving als `verminderde energetische belastbaarheid', zo nodig aangevuld met `[klager] is hierdoor onzeker geworden' of iets dergelijks, zou bijvoorbeeld in dit geval hebben volstaan. Het ondergaan van een ingreep, gevolgd door revalidatie had bijvoorbeeld ook aangeduid kunnen worden met `het ondergaan van een passende behandeling' of woorden van gelijke strekking.

5.2 Dat de rapportage, zoals verweerder heeft aangevoerd, uitsluitend is bedoeld voor de arbeidskundige, die de eventuele passendheid van een functie moet kunnen duiden in zijn vervolgonderzoek, wat hier ook van zij, maakt dit niet anders. De arbeidskundige is immers geen medicus is en kan bovendien de passendheid van de functie heel goed bepalen op basis van voormelde alternatief omschreven beperkingen. Hier komt bij dat er bovendien rekening mee moet worden gehouden dat de niet-medische rapportage ook ter beschikking van anderen, zoals de werkgever van klager, kan komen.

5.3 Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat het vermelden van `hartklachten' noodzakelijk was om de angst en existentiele bedreiging die hartpatienten vaak ervaren te kunnen duiden. Ook indien bij klager van zodanige angstklachten sprake zou zijn geweest, was de vermelding van hartklachten niet noodzakelijk geweest. Dan had bijvoorbeeld kunnen worden volstaan met te vermelden dat klager `onzeker en angstig over de toekomst was' of woorden van gelijke strekking, zoals hiervoor reeds is opgemerkt.

5.4 Het College gaat tenslotte voorbij aan het betoog van verweerder dat de bewuste passage met `informed consent' van klager in de niet-medische rapportage is opgenomen. Dat E, blijkens een passage in die rapportage, haar bevindingen en conclusie met klager had besproken en deze zich daarin kon vinden, brengt immers niet zonder meer mee dat klager er mee instemde dat de aard van zijn aandoening en de behandeling ervan daarin werd opgenomen.

5.5 De klacht is derhalve gegrond. Daarom moet worden beslist over een maatregel. Daarvoor acht het College van belang dat verweerder als supervisor van een niet als verzekeringsarts geregistreerde collega de eindverantwoordelijkheid met betrekking tot de door deze collega opgestelde rapportage had. Voorts neemt het College in aanmerking dat verweerder er ter zitting geen blijk van heeft gegeven het onjuiste van het door het College bekritiseerde handelen in te zien. Weliswaar heeft verweerder erkend dat de werkwijze van de toetsingsgroep waarvan hij deel uitmaakt sinds de indiening van de onderhavige klacht is aangepast, echter uitsluitend in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure. Nu niet gebleken is dat aan verweerder eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, kan naar het oordeel van het College worden volstaan met een waarschuwing.

5.6 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat in de zaak van de gesuperviseerde arts (kenmerk 2015-194, uitspraak 14 juni 2016) eveneens publicatie is gelast.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M. Bakker, H.C. Baak en prof. dr. J.W. de Fijter, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.