Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:111

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:111

Datum uitspraak: 04-11-2016

Datum publicatie: 04-11-2016

Zaaknummer(s): 023/2016

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen klinisch geriater over rapportage. Nu klager geen machtiging wil geven, zodat verweerder weer over de stukken kan beschikken, is het klachtonderdeel over de inhoud van de rapportage ongegrond. Eveneens is ongegrond het klachtonderdeel dat verweerder onvoldoende onafhankelijk was omdat hij degene over wiens handelen hij een rapportage heeft uitgebracht kende. Afwijzing.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 4 november 2016 naar aanleiding van de op 15 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, klinisch geriater, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.M. Franse,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek;

- een machtiging d.d. 30 juni 2016 waarin klager het college toestemming geeft een kopie van het volledig medisch dossier met betrekking tot de moeder van klager op te vragen met de kanttekening: "Uitsluitend en alleen t.b.v. het Tuchtcollege in Zwolle";

- een brief van 14 juli 2016 namens de secretaris aan klager;

- een brief, ingekomen 20 juli 2016, waarin klager de machtiging herroept.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager en zijn broer zijn ontevreden over de wijze waarop hun moeder, E, geboren

13 februari 2013, is behandeld door de klinisch geriater F. De rechtsbijstandsverzekeringsmaatschappij DAS heeft in dat kader (via G medisch adviesbureau) opdracht gegeven aan verweerder om een rapportage uit te brengen over het handelen van F. Op 15 oktober 2015 heeft verweerder de rapportage uitgebracht aan de DAS.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

1. dat de rapportage niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijke rapportage dienen te worden gesteld;

2. dat er sprake is van belangenverstrengeling bij verweerder, omdat hij F kent.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem bij de aanbiedingsbrief van de DAS is gevraagd zich bij zijn rapportage uitsluitend te baseren op het dossier dat met betrekking tot de moeder van klager is bijgehouden in het verpleeghuis waar zij was opgenomen en waar F werkzaam was. Nu klager aan verweerder noch in noch buiten rechte toestemming heeft willen geven tot inzage in dat dossier, dat hij volgens afspraak weer heeft geretourneerd, kan hij zich niet goed verweren.

Wat het verwijt ter zake van belangenverstrengeling betreft, voert verweerder het volgende aan. Hij heeft met zijn opdrachtgever besproken dat hij F kende. F heeft in 2010 samen met drie collega's uit het ziekenhuis waar hij in opleiding was een beschrijving gepubliceerd van een patient met een bijzondere bijwerking van een geneesmiddel. Verweerder heeft vanwege zijn farmacologische expertise als klinisch farmacoloog aan deze publicatie bijgedragen. In dat kader is er in 2008, alleen per

e-mail, contact geweest tussen de vier auteurs. Het duurt meestal een tot twee jaar voordat een manuscript wordt gepubliceerd. Achteraf had verweerder deze informatie beter kunnen verstrekken, maar hij heeft er niet aan gedacht en hij voelde, en voelt zich nog steeds, in staat om een onafhankelijk rapport op te stellen ten opzichte van F.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Gelet op de vele, gedetailleerde klachten die klager tegen de rapportage heeft ingebracht, dient het college te beschikken over het dossier dat aan verweerder ter beschikking is gesteld als basis voor zijn onderzoek en rapportage, zoals het klager heeft bericht. Klager heeft geweigerd machtiging te verlenen om dat dossier op te vragen als verweerder in het kader van deze tuchtzaak daarvan - in het kader van hoor en wederhoor - een afschrift zou ontvangen. Het beginsel van hoor en wederhoor is een elementair beginsel van een eerlijk proces waarvan het college slechts in uitzonderlijke omstandigheden, die hier niet zijn gebleken, in beperkte mate kan afwijken. Nu klager heeft geweigerd de gevraagde machtiging te verlenen, kan het college het klachtonderdeel als genoemd onder 3.1 niet goed beoordelen en dient dit dus wegens ontbreken van feitelijke grondslag als ongegrond te worden gekwalificeerd.

5.3

Resteert klachtonderdeel 3.2. Voorop staat dat klager niet de opdrachtgever was van het onderzoek en de rapportage en dat verweerder dus niet het verwijt treft dat hij hem niet heeft geinformeerd over het feit dat hij F kende. Het is niet fraai te noemen dat verweerder geen melding heeft gemaakt aan zijn opdrachtgever van het feit dat hij met drie andere artsen, waaronder F, co-auteur was geweest van een artikel. Gelet echter op de aannemelijke toelichting die verweerder heeft gegeven, het betrof een eenmalige co-productie met contact uitsluitend via e-mail een jaar of vijf voorafgaand aan de opdracht, mocht verweerder zich voldoende onafhankelijk achten ten opzichte van F en hoefde hij er evenmin van uit te gaan dat bij anderen, van de publicatie op de hoogte, de op objectieve gronden gerechtvaardigde vrees voor belangenverstrengeling tussen hem en

F zou kunnen ontstaan.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en dr. R.H. Boerman en M.J.T. Tijkotte, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.