Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:330

ECLI:NL:TGZCTG:2016:330

Datum uitspraak: 08-11-2016

Datum publicatie: 10-11-2016

Zaaknummer(s): c2015.208

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Sinds 1997 staat klager onder behandeling in het ziekenhuis waar de oogarts werkzaam is. Op 7 februari 2008 heeft klager een controleafspraak bij de oogarts gehad. Klager verwijt de oogarts onder andere dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door het gebruik van Betoptic te beeindigen, Xalatan voor te schrijven en onvoldoende rekening te houden met de aan het gebruik van Xalatan verbonden risicofactoren. Ook verwijt klager de oogarts dat hij klager niet heeft doorverwezen naar een retinaspecialist. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat een verandering van de medicatie geindiceerd was om te voorkomen dat zichtverlies bij klager zou optreden . Ten opzichte van patienten waarbij de bij klager aanwezige risicofactoren niet spelen, had klager relatief gezien een iets verhoogd risico op het ontstaan van een maculaoedeem, maar het absolute risico daarop bleef laag. Het ligt niet in de rede dat bij een doorverwijzing naar een retinaspecialist een kans op behoud van de visus zou hebben bestaan. Het beroep wordt verworpen.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.208 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. D.M.S. van der Wulp, advocaat te Houten,

tegen

C., oogarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.J. Verbout, verbonden aan het E..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 13 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de oogarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

17 maart 2015, onder nummer 14/110 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De oogarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 september 2016, waar klager en de oogarts zijn verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager, geboren op 1 december 1938, is begin februari 2010 door een oogarts van het F.-ziekenhuis te D. verwezen naar het E. voor behandeling, omdat het netvlies van het linkeroog van klager had losgelaten.

2.2 Verweerder is viteoretrinaal chirurg op de afdeling Oogheelkunde in het E.. Op

9 en 19 februari 2010 heeft verweerder klager in het E. geopereerd. Daarbij is lucht (gas) in het oog achtergelaten om te voorkomen dat het netvlies opnieuw los zou laten.

2.3 Op 19 maart 2010 is klager opnieuw geopereerd omdat het netvlies van het linkeroog wederom los liet. In het oog werd siliconenolie achtergelaten. Op

25 juni 2010 is de olie uit het oog van klager verwijderd en werd lucht (gas) in het oog achtergelaten.

2.4 Op 21 juli 2010 moest klager nogmaals worden geopereerd, omdat het netvlies weer los liet. Er werd opnieuw siliconenolie achtergelaten in het oog.

2.5 Op 7 oktober 2010 had klager een controleafspraak bij verweerder.

2.6 Op 1 november 2010 is klager opnieuw geopereerd. Tijdens deze operatie is deels siliconenolie en deel lucht (gas) achtergelaten in het oog.

2.7 Het netvlies liet na enkele weken weer los waarna klager op 18 november 2010 naar het E. heeft gebeld dat hij bij het Oogziekenhuis `G.' te H. een second opinion had aangevraagd. Op 24 november 2010 is klager daar geopereerd waarna het netvlies niet meer heeft losgelaten. Klager is door alle problemen het zicht aan zijn linkeroog volledig kwijt geraakt.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. tijdens de operaties na 19 maart 2010 telkens weer de siliconenolie uit het oog

van klager te verwijderen. Hierdoor liet het netvlies van klager steeds los, heeft hij onnodig pijn geleden, complicaties opgelopen en nieuwe operaties moeten ondergaan.

2. klager onvoldoende te informeren over de conditie van zijn oog, de prognose

en de keuzes van verweerder met betrekking tot de geboden behandeling. Daarnaast heeft verweerder niet uitgelegd aan klager waarom hij tijdens de operatie van 1 november 2010 toch gas heeft achtergelaten in het oog van klager, terwijl klager expliciet aan verweerder had verzocht dit niet te doen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Klager verwijt verweerder het optreden van complicaties door het steeds verwijderen van de siliconenolie. In dit verband heeft te gelden dat het optreden van een complicatie op zichzelf geen klacht is die tuchtrechtelijke relevantie behoeft te hebben. Alleen indien vast zou komen te staan dat de arts in strijd zou hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht - rekening houdend weer met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in de beroepsgroep te doen gebruikelijk was - kan een dergelijke klacht tot het beoogde resultaat leiden.

5.2 Het college overweegt ten aanzien van het eerste klachtonderdeel als volgt:

Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder klager conform de professionele standaard en geldende richtlijnen heeft behandeld. Binnen de beroepsgroep bestaat consensus dat in beginsel siliconenolie altijd wordt verwijderd uit het oog om complicaties te voorkomen. Het niet verwijderen van de siliconenolie uit het oog is (pas) geindiceerd als blijkt dat telkens na het verwijderen van de olie het netvlies opnieuw loslaat, zoals in het geval van klager. In dergelijke gevallen wordt dan door de oogarts besloten om de siliconenolie te laten zitten als een zogenaamd `laatste redmiddel'. Anders dan klager is het college dan ook van oordeel, dat niet is gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De keuze van verweerder om eerst gas en later siliconenolie te gebruiken en de olie steeds te verwijderen uit het oog is volgens het college zorgvuldig tot stand gekomen, en gezien de heersende leer binnen de beroepsgroep geen onbegrijpelijke. Het college is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.3. Het tweede klachtonderdeel betreft het gebrek aan informatie.

Wat betreft het onvoldoende informeren over de geboden behandeling op 1 november 2010 merkt het college allereerst op dat een arts zich in beginsel dient te houden aan de afspraken die hij maakt met een patient. Er kunnen zich echter tijdens een operatie omstandigheden voordoen waarbij het nakomen van de vooraf gemaakte afspraken met de patient onverenigbaar is met het geven van goede zorg. Wanneer een arts tijdens de operatie om die reden afwijkt van hetgeen is afgesproken met de patient, dan dient hij daar de patient zo spoedig mogelijk over te informeren. Het college is van oordeel - nog daargelaten de vraag of er een afspraak bestond tussen verweerder en klager om geen lucht (gas) te gebruiken - dat het, gezien hetgeen is overwogen bij 5.3, verdedigbaar is dat verweerder lucht (gas) en olie heeft gebruikt tijdens de operatie van 1 november 2010. De communicatie met klager hierover en het informeren van klager over de behandelingen had beter gekund. Dit levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.4 Volgensklager heeft tijdens de controleafspraak op 7 oktober 2010 aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij geen lucht (gas) meer in zijn oog wilde hebben, omdat het netvlies telkens weer losliet. Verweerder kan zich niet kan herinneren dat klager hem heeft verzocht om geen lucht (gas) achter te laten in zijn oog, zoals klager beweert. Hij kan zich evenmin herinneren wat hij exact heeft gezegd tegen klager over de conditie van het oog en de prognose. In het verweerschrift voert verweerder aan dat het wel zijn gewoonte (routine) is om patienten uitgebreid te informeren. In het medisch dossier staat op de formulieren `Aanmelding Dagbehandeling' telkens aangekruist dat de behandeling is uitgelegd en dat de risico's, complicaties en de prognose zijn besproken. Hieruit leidt het college af dat er wel is gesproken over de conditie van het oog, prognose en de geboden behandelingen. Echter, op grond van overgelegde stukken kan het college niet vast stellen wat er exact besproken is tijdens de consulten.

5.5 In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Het tweede klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder "2. De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat daar waar onder 2.2 en 2.3 vermeld staat "lucht (gas)" dient te worden gelezen "gas" en daar waar onder 2.6 vermeld staat "lucht (gas)" dient te worden gelezen "lucht".

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager heeft in beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De oogarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel verenigt het Centraal Tuchtcollege zich met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen klager heeft aangevoerd in beroep geeft, mede gelet op het gevoerde verweer, geen aanleiding tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.

4.4 Het tweede klachtonderdeel betreft, kort gezegd, het verwijt dat de oogarts klager onvoldoende heeft geinformeerd en dat hij klager niet heeft uitgelegd waarom hij, in strijd met de wens van klager, bij de operatie van 1 november 2010 gas heeft achtergelaten in het oog. Klager heeft in beroep in het kader van dit klachtonderdeel ook aangevoerd dat de oogarts niet voldaan zou hebben aan zijn dossierplicht. Dit verwijt maakte evenwel geen onderdeel uit van de klacht zoals weergegeven in de bestreden beslissing. Nu klager tegen die weergave geen bewaar heeft gemaakt, zal het Centraal Tuchtcollege de beoordeling in beroep beperken tot de klacht zoals in eerste aanleg geformuleerd.

4.5 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Naar ter zitting in hoger beroep is gebleken heeft de oogarts bij de operaties op 9,

19 februari 2010 en 25 juni 2010 gas in het oog achtergelaten, te weten een mengsel van lucht en tamponerende gasmoleculen, dat tot doel heeft het netvlies enkele weken op zijn plek te houden zodat dit zich kan hechten. Tijdens de operatie op 1 november 2010 heeft de oogarts, op basis van de (goede) toestand van het netvlies die hij aantrof, besloten om geen gas of olie in het oog in te brengen. Wel heeft hij lucht in het oog achtergelaten om het oog na de operatie kortdurend op spanning te houden, zodat geen hechtingen hoefden te worden gebruikt. Dit betrof een tijdens de operatie als wenselijk beoordeelde techniek; de lucht was geen alternatief voor het aanbrengen van gas of olie om het netvlies op de plaats te houden. Voor zover klager de wens zou hebben uitgesproken geen gas in het oog achter te laten, hetgeen de oogarts zich overigens niet kan herinneren, heeft de oogarts dus niet in strijd met die wens gehandeld. Voorts heeft de oogarts klager direct na de ingreep op de hoogte gesteld van het verloop van de behandeling en de gekozen operatietechniek. Gelet op het voorgaande en hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing onder 5.4 over het medisch dossier heeft overwogen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de oogarts klager onvoldoende heeft geinformeerd, temeer ook het gegeven dat het inherent is aan het type operatie dat er tijdens de operatie moet worden gehandeld naar bevinden. Dit klachtonderdeel is ook in beroep ongegrond, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

prof. dr. N.M. Jansonius en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 november 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.