Veiligheids- en inlichtingendiensten speelbal van verschillende belangen

10 november 2016 Constant Hijzen onderzocht de reacties op de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten tussen 1912 en 1992 en de invloeden daarvan. Periodes van consensus over wat de diensten moesten zijn of doen, wisselden zich af met tijden van reuring. Promotie op 16 november.

Eerste Wereldoorlog

In Nederland werd aan het begin van de 20ste eeuw, in 1912, de eerste (militaire) inlichtingendienst opgericht: het was de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Het broeide in Europa en Nederland had behoefte aan kennis over wat gaande was.

Troelstra

Hijzen stelt dat in de tijd steeds drie krachtenvelden rond de diensten invloed hebben gehad: de politieke, de ambtelijke en de maatschappelijke. Na de Eerste Wereldoorlog lag het belangrijkste krachtenveld in de politiek, en wel in de persoon van de revolutionair Pieter Jelles Troelstra, medeoprichter van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de SDAP. Hij predikte de revolutie in Nederland. Als reactie daarop richtte de ambtenarij in het grootste geheim de eerste binnenlandse veiligheidsdienst op. Deze legde lijsten aan van personen en groeperingen met mogelijk revolutionaire intenties.

Het communistisch gevaar

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was alles anders. Daarna brak de Koude Oorlog uit en kwamen veiligheid en inlichtingen kwamen in het teken te staan van het communistisch gevaar. Politiek en maatschappelijk bestond daar consensus over. In 1952 werd een parlementaire commissie opgericht (de huidige commissie ‘stiekem’) die inzicht kreeg in de activiteiten van de dienst en die als klachtencommissie diende voor mensen die zich (onterecht) gecontroleerd voelden.

Den Uyl en Van Mierlo

In de jaren zestig begonnen samenleving en het parlement zich te verzetten tegen het gebrek aan openheid van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). De commissie ‘stiekem’ werd als uitvloeisel daarvan, vooral onder invloed van Joop den Uyl (PvdA) en Hans van Mierlo (D66), een kritisch controlerend orgaan. ‘Maar eigenlijk was de stemming: weg ermee, opheffen!’, zegt Hijzen.

Val van de muur

Medio jaren tachtig begon met Michael Gorbatsjov een meer ontspannen fase in de relatie tussen de Sovjet-Unie en het Westen, culminerend in de val van de muur in 1989. Arthur Docters van Leeuwen, directeur Openbare Orde en Veiligheid bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, en ‘zijn’ minister, Ien Dales, begonnen een fundamentele heroverweging van veiligheid en inlichtingen: wat zijn nu eigenlijk de dreigingen? Daar kwamen nieuwe focusgebieden uit, onder meer de georganiseerde misdaad en de internationale drugshandel.

9/11

Hijzens onderzoek eindigt in 1992 toen het werk van Docters van Leeuwen en Dales had geresulteerd in een nieuwe, totaal herziene BVD. Het jongste keerpunt, het ‘islamitisch gevaar’ met 9/11 als ijkpunt, lag nog in het verschiet. Dat zou het werk van de veiligheids- en inlichtingendienst weer hoogst actueel maken.

Dreiging nauwelijks objectiveerbaar

Hijzen concludeert: ‘Het staat nooit vast wat voor soort dienst precies nodig is. Want wie bepaalt wat de grootste dreiging is? Dat is ook nauwelijks objectiveerbaar. Veiligheids- en inlichtingendiensten zijn, behalve van de dreiging zelf, altijd het product van de vigerende beeldvorming van de bedreiging en van het krachtenveld dat op dat moment dominant is. En daar spelen altijd emoties in mee.’

Promotie Constant Hijzen, ‘Vijandbeelden. De veiligheidsdiensten en de democratie, 1912-1992’, 16 november