Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:341

ECLI:NL:TGZCTG:2016:341

Datum uitspraak: 17-11-2016

Datum publicatie: 17-11-2016

Zaaknummer(s): c2015.299

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster, opnieuw rechtdoende, alsnog ontvankelijk en doet de klacht zelf af.

----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.299 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, als jurist verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 18 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 juli 2015, onder nummer 058/2014, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2016, waar klaagster en de huisarts met zijn gemachtigde zijn verschenen. Ter terechtzitting heeft klaagster de beide leden-juristen en de voorzitter van het College gewraakt, waarna de voorzitter van het College de zitting heeft beeindigd.

Ter terechtzitting van 19 mei 2016 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege het wrakingsverzoek van klaagster behandeld. Bij beslissing van 21 juni 2016 is het voornoemde verzoek tot wraking afgewezen en is bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. Vervolgens is de zaak in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 september 2016, waar klaagster en de huisarts met zijn gemachtigde zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

2. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Op grond van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in samenhang met artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG (Tuchtrechtbesluit) moet het klaagschrift voldoen aan de in dat besluit genoemde eisen.

Op grond van artikel 5 van het Tuchtrechtbesluit wordt een klager in de gelegenheid gesteld de gebreken in het klaagschrift te herstellen. Indien de gebreken in het klaagschrift niet of onvoldoende worden hersteld, wordt een klager op grond van artikel 66 lid 4 Wet BIG niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Nu het inleidend klaagschrift niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, heeft de secretaris van het college klaagster op 2 april 2015 een brief geschreven, waarin klaagster werd uitgenodigd de in die brief gestelde vragen te beantwoorden om zodoende de gebreken te herstellen.

Klaagster heeft daaraan echter in het aanvullend klaagschrift niet of onvoldoende voldaan. Zo heeft zij geen concreet verwijt in de richting van aangeklaagde geformuleerd. Gelet op het uitgebreide aanvullende klaagschrift heeft de secretaris klaagster nogmaals een brief gezonden met het verzoek aan te geven of met de door de secretaris gegeven samenvatting klaagsters verwijt in de richting van aangeklaagde correct was weergegeven. Daarop heeft klaagster laten weten dat dit niet het geval was. Daarbij heeft klaagster nogmaals - grotendeels - dezelfde producties overgelegd als bij aanvullend klaagschrift, maar geen verwijten geformuleerd in de richting van aangeklaagde.

Bij deze stand van zaken dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.

Het college wijst er echter op, dat klaagster desgewenst alsnog een klacht bij het college kan indienen, als zij duidelijke klachten formuleert in de richting van aangeklaagde en de klacht wel voldoende onderbouwt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd (inhoudelijk) verweer gevoerd en geconcludeerd - althans zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege - tot verwerping van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van de klacht.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat uit het inleidende klaagschrift, tezamen met het beroepschrift en de mondelinge behandeling in beroep een klacht is te destilleren die voldoende duidelijk is om inhoudelijk behandeld te worden. Gezien de inhoud van de klacht, zoals hierna onder 4.4 weergegeven, ziet het Centraal Tuchtcollege termen aanwezig om de zaak niet terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege, maar de zaak overeenkomstig het bepaalde in artikel 73 lid 5 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg zelf af te doen.

4.4 Klaagster verwijt de huisarts dat hij zich, door op 4 september 2014 een brief met onderstaande inhoud te hebben geschreven, heeft schuldig gemaakt aan laster en smaad en haar in een kwaad daglicht heeft gesteld. Deze brief is geadresseerd aan " belanghebbende" en luidt, voor zover van belang, als volgt: "Heden kreeg ik als huisarts van de heer E. en zijn zoon F. (F.), een schrijven onder ogen, waarvan verklaard wordt door de moeder van F. [CTG: klaagster] dat het een uittreksel is uit het medisch dossier van de heer E.. Hierin wordt vermeld dat de heer E. en de ouders van de heer E. aan psychiatrische aandoeningen zouden lijden. Gezien de erfelijke factor zou dit uittreksel aan het dossier van F. zijn toegevoegd. Ik verklaar hierbij dat dit overlegde journaal uit de periode 2004-2005 niet door mij is opgesteld en niet op waarheid berust. De heer E. is nooit opgenomen geweest in een psychiatrische instelling en de genoemde diagnoses zijn nooit bij hem (of zijn familie) vastgesteld.

Ik kan niet anders dan concluderen dat dit door iemand anders in mijn naam is opgeschreven. Er is dus sprake van valsheid in geschrifte. Omdat ik in het verleden gecorrespondeerd heb met de ex-echtgenote van de heer E. [CTG: klaagster], en die brieven ook ondertekend heb, kan ik een verklaring vinden waarom er op een los vel een gecopieerde handtekening van mij is te vinden.(...)".

4.5 Uit het relaas van de huisarts begrijpt het Centraal Tuchtcollege dat hij de voornoemde brief heeft geschreven nadat hij door de ex-echtgenoot van klaagster werd geconfronteerd met een niet door de huisarts geschreven stuk dat wel van zijn handtekening was voorzien. Het betreffende stuk zou zijn toegevoegd aan het medisch dossier van klaagsters' zoon en vervolgens zijn overgelegd in een gerechtelijke procedure. De huisarts heeft bestreden dat het stuk van hem afkomstig is. Hij heeft daarbij onder meer gewezen op de stijl van het geschrevene en het feit dat het onderschrift en zijn handtekening zich op een aparte pagina bevinden.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts niet verweten kan worden dat hij, geconfronteerd met een stuk dat niet door hem was geschreven, een en ander heeft willen rechtzetten door middel van het schrijven van een brief zoals hij heeft gedaan. Daarbij wordt echter wel aangetekend dat het beter ware geweest als de huisarts de laatste zin van de brief, waarmee hij richting klaagster wijst, achterwege had gelaten. Deze zin draagt immers niet bij aan het met het schrijven van de brief nagestreefde doel: aan de lezer daarvan duidelijk maken dat het niet de huisarts is geweest die het stuk heeft geschreven.

4.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven, dat klaagster alsnog ontvankelijk zal worden verklaard in haar klacht en dat het Centraal Tuchtcollege de klacht zal afwijzen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de beslissing waarvan beroep en

opnieuw rechtdoende:

verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht zoals weergegeven in 4.4;

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.