Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:131

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:131

Datum uitspraak: 29-11-2016

Datum publicatie: 29-11-2016

Zaaknummer(s): 103/2016

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Klager werd gezien in verband met de vraag of hij belastbaar was voor arbeid.Verweerster heeft naar het oordeel van het college haar conclusie in redelijkheid kunnen baseren op voldoende onderzoeksbevindingen.Klacht kennelijk ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 29 november 2016 naar aanleiding van de op 9 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager moest op verzoek van zijn bewindvoerder in het kader van de WSNP een belastbaarheidonderzoek ondergaan. Dit onderzoek is gedaan door verweerster. De vraagstelling van het onderzoek was of klager belastbaar was met arbeid, oftewel of hem in het kader van de WSNP een sollicitatieplicht op te leggen viel.

Op 8 oktober 2015 werd klager gezien op het spreekuur van verweerster. Naar aanleiding van dit spreekuur is door verweerster een rapport opgesteld. In de conclusie van het rapport is antwoord gegeven op de vraagstelling. Verweerster is tot de conclusie gekomen dat klager belastbaar is met arbeid: `maximaal 20 uur per week in de ochtend uren in fysiek lichte werkzaamheden met een duidelijke structuur en afgebakende taken.`

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat verweerster is voorbijgegaan aan de mate waarin de aandoening zich aan klager voordoet en wat dit voor hem in zijn dagelijks leven betekent. Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij zich medisch heeft uitgesproken over zijn aandoening en conditie zonder enige vorm van medisch onderzoek en zelfs zonder de anamnese serieus te nemen en zonder de medische historie te willen inzien. Tevens verwijt klager verweerster dat zij in het rapport gelogen heeft en misverstanden heeft veroorzaakt, zoals ten aanzien van klagers aandoening, zijn dagindeling, haar uitlatingen over de keuring en of zij de inhoud van haar rapport met hem zou hebben besproken.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij de normale beschikbare tijd heeft genomen voor het gesprek. Bij het doen van onderzoek beperkt zij zich tot het onderzoeken van datgene wat nodig is om de gestelde vraag te beantwoorden. Verweerster is van mening dat zij voldoende informatie had verzameld om te komen tot een goed onderbouwd afgewogen oordeel.

Tevens stelt verweerster haar onderzoek conform de standaarden van de verzekeringsgeneeskunde te hebben uitgevoerd. Daarbij noemt ze dat atriumfibrillatie op zich geen reden is voor volledige arbeidsongeschiktheid, maar het vooral gaat om het dagverhaal en het verkennen van de grenzen. Verweerster stelt dit ook te hebben uitgevraagd en geen indicatie te hebben gehad voor een lichamelijk onderzoek of het opvragen van aanvullende medische informatie voor de beoordeling van de situatie.

Ten aanzien van het rapport stelt verweerster dat zij de opmerkingen op het rapport door klager serieus heeft genomen, heeft toegegeven dat enkele formuleringen beter anders hadden gekund, een enkele feitelijke onjuistheid gecorrigeerd en spijt heeft betuigd dat haar sturend optreden in het gesprek zo negatief is overgekomen. Verweerster stelt aan het einde van het onderzoek de conclusies met klager te hebben besproken.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voorts dienen bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3

Het eerste klachtonderdeel kan niet slagen. In het rapport dat verweerster heeft opgesteld is de huidige situatie van klager duidelijk omschreven. Hierbij heeft verweerster aandacht besteed aan het ziektebeeld van klager, waarbij zij ook heeft omschreven dat dit ziektebeeld meebrengt dat klager na een aanval van enkele dagen, nadien vaak fors vermoeid is. Ook staat in het rapport omschreven dat klager zelf denkt niet te kunnen werken en staat zijn dagverhaal omschreven. Hieruit blijkt voldoende duidelijk dat verweerster in tegenstelling tot het door klager gestelde, niet is voorbijgegaan aan de mate waarin de aandoening zich aan klager voordoet en wat dit voor hem in zijn dagelijks leven betekent.

5.4

Het tweede klachtonderdeel kan evenmin slagen. Verweerster heeft inzichtelijk gemaakt dat het doel van haar onderzoek is gelegen in het beantwoorden van de aan haar gestelde vraag. Om deze vraag te beantwoorden heeft zij klager op het spreekuur gezien en een set gegevens verzameld, op grond waarvan zij de haar gestelde vraag kon beantwoorden. Dat verweerster de anamnese niet serieus heeft genomen is, gezien de uitgebreide omschrijving van de onderzoeksgegevens in het door verweerster opgestelde rapport, niet komen vast te staan.

5.5

In zijn derde klachtonderdeel stelt klager dat verweerster in het rapport gelogen heeft en misverstanden heeft veroorzaakt, zoals ten aanzien van klagers aandoening, zijn dagindeling, haar uitlatingen over de keuring en of zij de inhoud van haar rapport met hem zou hebben besproken. Van bewuste leugenachtigheden en misverstanden ten aanzien van klagers aandoening, dagindeling en inhoud van het rapport is het college niet gebleken. Voor zover er al sprake was van onbewuste misverstanden heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt dat deze zijn gecorrigeerd, waardoor ook dit klachtonderdeel faalt.

5.6

Uit het voorgaande volgt dat verweerster haar conclusie dat klager 20 uur per week lichte fysieke werkzaamheden kan verrichten in redelijkheid heeft kunnen baseren op haar voldoende onderbouwde onderzoeksbevindingen. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond en er dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. A.N.H. Weel en

dr. C.A.W.M. Hertog, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2016 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.