Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRAMS:2016:73

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:73

Datum uitspraak: 29-11-2016

Datum publicatie: 29-11-2016

Zaaknummer(s): 2016/017

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder onder andere geen onderzoek te hebben verricht, een verkeerde diagnose te hebben gesteld en te veel informatie aan de werkgever te hebben doorgegeven. Verweerder betwist de klacht. Klacht is ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 januari 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

bedrijfsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. D.W.M. Weesie, verbonden aan I.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 13 juni 2016 gehouden vooronderzoek;

- de op 17 juni 2016 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder met de bijlage.

De klacht is op de openbare zitting van 18 oktober 2016, ex artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk maar niet gevoegd, behandeld met de klacht aanhangig onder nummer 16/016.

Klaagster en verweerder, bijgestaan door mr. D.W.M. Weesie, waren aanwezig. Zij hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van het college beantwoord.

2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren op juni 1977, was werkzaam bij F. F is eigen risicodrager voor de uitvoering van de Ziektewet (ZW).

2.2 Verweerder is als bedrijfsarts werkzaam bij G en verricht als (gedetacheerd) bedrijfsarts werkzaamheden voor F.

2.3 Nadat klaagster zich voor haar werkzaamheden had ziek gemeld, is zij op 29 januari 2015 gezien door een bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts is verweerder in de klacht aanhangig onder nummer 16/016 (hierna te noemen: bedrijfsarts H). Naar aanleiding van dit bezoek, heeft hij geadviseerd klaagster met ingang van 16 februari 2015 voor 50%, en met ingang van (uiterlijk) 2 maart 2015 voor 100% belastbaar in haar eigen werk te achten.

2.4 Op 19 februari 2015 heeft bedrijfsarts H een telefonisch consult met klaagster gehad. Hij heeft op die dag het eerdere advies bijgesteld en heeft volledige werkhervatting geadviseerd met ingang van 9 maart 2015.

2.5 Ook op 2 april 2015 sprak bedrijfsarts H klaagster telefonisch. Bij dat laatste consult heeft hij het werkhervattingsadvies ingetrokken.

2.6 Bedrijfsarts H heeft klaagster vervolgens op 10 april 2015 gezien op zijn spreekuur en ingeschat dat klaagster tot aan het einde van het dienstverband (volgens F tot 1 mei 2015) arbeidsongeschikt zou blijven.

2.7 De behandeling voor de ZW-beoordeling is vanaf het einde van het dienstverband overgenomen door verweerder.

2.8 Verweerder heeft klaagster op 12 mei 2015 op het verzuimspreekuur gezien en hij heeft haar volledig arbeidsongeschikt geacht.

2.9 Op 16 juni 2015 heeft hij klaagster opnieuw gezien en hij heeft haar op dat moment beter belastbaar geacht. Hij heeft haar een werkhervattingsadvies gegeven met in achtneming van beperkingen ten aanzien van deadlines en leiding geven en met tevens een urenbeperking tot 4 uur per dag.

2.10 Verweerder heeft klaagster op 21 juli 2015 opnieuw op een verzuimspreekuur gezien. Omdat duidelijk werd dat klaagster geen vertrouwen meer in hem had is besloten om de begeleiding weer over te dragen aan bedrijfsarts H.

2.11 Op 8 augustus 2015 is klaagster op het verzuimspreekuur van bedrijfsarts H verschenen. Hij heeft haar toen tijdelijk niet belastbaar met arbeid geacht.

2.12 Op 20 augustus 2015 heeft bedrijfsarts H klaagster opnieuw gezien en hij achtte haar op dat moment, gegeven de ingevulde FML, gedeeltelijk belastbaar. Hij heeft haar vervolgens verwezen naar een arbeidsdeskundige om de re-integratie vorm te geven.

2.13 Bedrijfsarts H heeft op 28 augustus 2015 een gesprek gehad met de arbeidsdeskundige die klaagster ongeschikt voor eigen werk achtte, maar wel passend werk mogelijk achtte via een re-integratiebedrijf.

2.14 Op 9 oktober 2015 heeft klaagster opnieuw het verzuimspreekuur van bedrijfsarts H bezocht. Hij achtte op dat moment de FML van 20 augustus 2015 ongewijzigd van toepassing en hij heeft blijkens het overgelegde medisch dossier als re-integratieadvies gegeven:

`* momenteel voor 3 dagdelen per week belastbaar in passende arbeid, nog rekening houdend met de vermelde beperkingen in de FML * m.i.v. 02 november 2015 - 5 dagdelen per week belastbaar in passende arbeid, nog rekening houdend met de vermelde beperkingen in de FML * m.i.v. 01 december 2015 -- volledig belastbaar zonder beperkingen in passende arbeid'

2.15 Per 1 december 2015 is de hersteldmelding doorgevoerd hetgeen ertoe heeft geleid dat klaagster met de brief van 29 december 2015 is medegedeeld dat zij met ingang van 1 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Tegen deze beslissing heeft klaagster op 11 januari 2016 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door het UWV, zo is neergelegd in de brief van 15 februari 2016 aan klaagster, gegrond is verklaard.

2.16 Naar klaagster tijdens de behandeling aan het college heeft toegelicht is de beeindiging van haar arbeidsovereenkomst bij een (op dat moment nog niet onherroepelijk) rechterlijk vonnis niet rechtsgeldig verklaard. Daardoor is zij, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2015, in vaste dienst gekomen bij F. Ook heeft zij tijdens deze behandeling aangegeven twee weken daarvoor door het UWV voor 100% arbeidsongeschikt te zijn verklaard.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1) geen - laat staan serieus - onderzoek heeft verricht;

2) een verkeerde diagnose heeft gesteld;

3) een onjuiste verklaring aan de werkgever heeft afgegeven;

4) teveel informatie aan de werkgever heeft doorgegeven;

5) weigerde informatie op te vragen bij klaagsters behandelaars;

6) klaagster had moeten verwijzen of laten testen of een andere oplossing had moeten

zoeken;

7) zoveel stress heeft veroorzaakt dat klaagsters toestand ernstig verslechterde.

Tijdens het vooronderzoek heeft klaagster aangegeven klachtonderdeel 3), voor zover deze betreft de hersteldmelding met ingang van 1 december 2015, jegens verweerder in te trekken.

Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klachten gesteld dat verweerder geen interesse heeft getoond voor haar situatie. Ook weigerde hij rapporten en medische verklaringen in ontvangst te nemen en weigerde haar te onderzoeken. Hij probeerde haar op een zeer nare manier te intimideren en beter te melden. Verweerder ontving instructies van F om haar zo snel mogelijk beter te melden zodat ze van haar af waren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van klaagster - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. In dat kader oordeelt het college als volgt.

5.2. Klaagster heeft haar klachten in verschillende klachtonderdelen verwoord. Het college zal deze klachten -waarvan enkele gezien de onderlinge samenhang, gezamenlijk- hierna bespreken.

Verweerder heeft 1) geen - laat staan serieus - onderzoek verricht, 5) geweigerd informatie op te vragen bij klaagsters behandelaars en 6) had klaagster moeten verwijzen of laten testen of een andere oplossing moeten zoeken.

5.3 Het overgelegde medische dossier, de overige stukken en de mondelinge toelichting op 18 oktober 2016 geven het college geen aanleiding om aan te nemen dat er door verweerder onvoldoende adequaat onderzoek naar klaagsters situatie heeft plaatsgevonden. Klaagster is drie keer door verweerder gezien, verweerder heeft daarvan telkens een uitgebreide verslaglegging gedaan en verweerder heeft gebruik gemaakt van informatie van onder meer de huisarts en de behandelend psychotherapeut. Naar het oordeel van het college was er bij verweerder, gezien zijn bevindingen en zijn kennis op de desbetreffende momenten, geen aanleiding om ander of uitgebreider onderzoek te verrichten, klaagster te verwijzen of nadere informatie op te vragen. Dat verweerder tijdens het gesprek op 21 juli 2015 geen nadere door klaagster meegenomen informatie wenste in te zien, acht het college voorstelbaar nu verweerder op dat moment reeds over (andere) recente medische informatie beschikte en bovendien op dat moment reeds was besloten dat de begeleiding door verweerder zou worden overgedragen aan bedrijfsarts H.

Voor de stelling van klaagster dat verweerder haar op een nare manier probeerde te intimideren en beter te melden, vindt het college in het dossier en de daarop door klaagster en verweerder gegeven toelichtingen, onvoldoende steun. Dit geldt onverkort voor de - door verweerder met nadruk bestreden - stelling van klaagster dat verweerder instructies van F ontving om haar zo snel mogelijk beter te melden zodat ze van haar af waren. Ook daarvoor heeft het college geen aanwijzingen gevonden.

De klachtonderdelen worden dan ook ongegrond verklaard.

Verweerder heeft 2) een verkeerde diagnose gesteld en 3) een onjuiste verklaring aan de werkgever afgegeven.

5.4 Naar het oordeel van het college kan in het dossier en de gegeven toelichting daarop geen steun worden gevonden voor de stelling dat verweerder op enig moment en op basis van de hem op dat moment ter beschikking staande informatie een onjuiste diagnose heeft gesteld of een onjuiste verklaring aan de werkgever heeft afgegeven. Er is beslist op basis van de voorliggende medisch gegevens en de gesprekken met klaagster en dat dat tot een onjuiste diagnose door verweerder heeft geleid kan niet worden vastgesteld.

Ook deze klachtonderdelen worden derhalve ongegrond verklaard.

Verweerder heeft 4) teveel informatie aan de werkgever doorgegeven.

5.5 Met dit klachtonderdeel doelt klaagster op de omstandigheid dat verweerder haar werkgever zou hebben medegedeeld dat er sprake is bij klaagster van een burn-out. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Door verweerder is ontkend dat hij deze mededeling zou hebben gedaan en ook anderszins vindt het college geen aanwijzing dat verweerder deze mededeling zou hebben gedaan.

Verweerder heeft 7) zoveel stress veroorzaakt dat klaagsters toestand ernstig verslechterde.

5.6 Hoewel het college kan vaststellen dat de situatie van klaagster vanaf januari 2015 niet het gewenste verloop heeft gehad, is nergens uit gebleken dat dit het gevolg is van het handelen dan wel nalaten van verweerder. Het college heeft in het voorgaande reeds vastgesteld dat geen van de klachtonderdelen gegrond dient te worden verklaard maar ook overigens is nergens uit gebleken dat het handelen van verweerder tot een ernstige verslechtering van klaagsters toestand heeft geleid. Ook dit laatste klachtonderdeel dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Conclusie

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 18 oktober 2016 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

dr. A.N.H. Weel, D.E. de Jong en mr. drs. E. van der Jagt, leden-arts,

mr. A. van Maanen, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S. van Excel, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 29 november 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris WG voorzitter