Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:381

ECLI:NL:TGZCTG:2016:381

Datum uitspraak: 20-12-2016

Datum publicatie: 23-12-2016

Zaaknummer(s): c2016.008

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster is als behandelcoordinator betrokken bij de behandeling van klager in een forensisch psychiatrisch centrum. Klager verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij hem ongelijk heeft behandeld en onvoldoende heeft geinformeerd over, onder meer, het aanvragen van zijn verlof. De klacht is door het Regionaal Tuchtcollege als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk in zijn beroep.

----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.008 van:

A., verblijvende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. M.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.R. Gans, advocaat te Groningen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 december 2015, onder nummer GP2015/01, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij brief van 19 februari 2016 is hem medegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege voorshands van oordeel is dat zijn beroepschrift onvolledig is en is klager in de gelegenheid gesteld de redenen van zijn beroep aan te vullen. Daarop is door klager bij brief van 16 maart 2016 gereageerd.

De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 november 2016, waar zijn verschenen namens klager

mr. De Goeij voornoemd, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Gans voornoemd. Klager is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet ter terechtzitting verschenen.

De gz-psycholoog en de beide gemachtigden hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1 Klager is bij vonnis van de Rechtbank D. van 25 januari 2005 ter zake van een zedendelict veroordeeld tot een gevangenisstraf van anderhalf jaar en een terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege (TBS). In het kader van de TBS verblijft klager in FPC E. te B. (E.-kliniek). Verweerster is vanaf 1 september 2014 als behandelcoördinator betrokken bij de behandeling van klager.

3. De klacht

De klacht luidt - kort en zakelijk weergegeven - als volgt.

Klager verwijt verweerster het volgende:

1. dat hij door haar verkeerd is geinformeerd over het aanvragen van zijn verlof;

2. dat zij samen met het sociotherapeutisch team als een soort boycot de lijn van

de voormalige behandelcoördinator van verweerder aan het doorzetten is;

3. dat hij afgerekend wordt op misdaden van andere patienten door een verscherpt

vrijhedenbeleid;

4. dat zij in haar advies aan de rechtbank bijna niets zegt over zijn verloven die hij succesvol heeft gerealiseerd;

5. dat er sprake is van ongelijke behandeling dan wel discriminatie, omdat er anders wordt omgegaan met zijn verlof in vergelijking met andere patienten.

6. dat zij informatie heeft achtergehouden met betrekking tot een pakket dat hij heeft verzonden aan een medewerkster van de Opvoedpoli te F..

Bovenstaande leidt er volgens klager toe dat er niet vooruit kan worden gekeken naar een andere stap, namelijk dat hij van begeleid naar onbegeleid verlof gaat.

4. Het verweer

Verweerster wijst er in de eerste plaats op dat de verlofregeling de kern van de klacht is. Zij beslist echter niet over de verlofregeling, de opzet daarvan noch de uitvoering. Daarvoor geldt een specifieke regeling, waarbij de beoordeling of er plaats is voor een verlofregeling in welke vorm dan ook, wordt genomen door (uiteindelijk) de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Binnen de E.-kliniek is de directeur Behandelzaken eindverantwoordelijk voor de toepassing en uitvoering van de verlofregeling.

In de tweede plaats wijst verweerster erop dat in de onderhavige zaak alleen haar persoonlijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen relevant is en niet het handelen van collega's.

4.1 Eerste klachtonderdeel

Bij de kennismaking tussen klager en verweerster heeft klager reeds aangegeven dat er een (lopend) probleem was met betrekking tot de verlofregeling. Klager houdt zich namelijk niet aan de voorwaarden, omdat hij meent dat deze niet voor hem hoeven te gelden. Volgens klager zou er sprake zijn van een aantal positieve ontwikkelingen, echter deze hebben geen betrekking op zijn delictgerelateerde gedrag. En dat is met name voor de beoordeling inzake de verlofregeling relevant. Verweerster heeft regelmatig met klager gesproken over de achterliggende problematiek, wat heeft geleid tot een voor hem op zich positieve ontwikkeling met betrekking tot de verlofregeling. Zij stelt dat zij zich aldus wel degelijk heeft ingespannen om de verlofregeling te verruimen.

4.2 Tweede klachtonderdeel

Verweerster betwist uitdrukkelijk dat er sprake zou zijn van een 'boycot'. Een en ander is door klager ook niet concreet nader toegelicht.

4.3 Derde klachtonderdeel

Verweerster stelt dat - in het algemeen - aanvullende maatregelen niet bepaald en opgelegd worden door haar, maar behoren tot de competentie van de directeur Behandelzaken. Ter zake hiervan valt verweerster daarom geen persoonlijk verwijt te maken.

4.4 Vierde klachtonderdeel

Verweerster stelt dat zij in haar verlengingsadvies aan de rechtbank - in positieve zin - benoemt dat klager zich inzet voor zijn behandeling en verlof. Doch in het advies wordt een volledig beeld geschetst van de gang van zaken in de voorliggende periode waarbij uiteraard - en dat is voor het inschatten van de risico's inzake de veiligheid van belang - ook zijn problemen worden benoemd. Het enkele feit dat klager vooruitgang maakt in zijn behandeling door zijn creatieve kwaliteiten, maakt niet dat daarmee maatregelen in het kader van het beperken van risico's van ondergeschikt belang zouden zijn. Met name laatstgenoemde aspecten zijn in het kader van een verlofregeling leidend.

4.5 Vijfde klachtonderdeel

Verweerster betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van discriminerend gedrag. Het is mogelijk dat andere patienten meer vrijheden krijgen in het kader van hun verlof. Verlof is namelijk 'maatwerk', dat afhankelijk is van het stadium van behandeling waarin iemand zich bevindt, de aard van het delict, het gedrag enzovoort. Voor klager geldt ook dat zijn verlofregeling 'maatwerk' is. Zoals reeds toegelicht, is thans sprake van een voor klager positieve ontwikkeling. Verweerster ziet daarom niet in wat haar in dat kader nog valt te verwijten.

4.6 Zesde klachtonderdeel

Na een verlof - een contact met zijn zusje en haar begeleidster van de Opvoedpoli - heeft klager een pakketje met daarin een brief, foto's en een cd gestuurd naar de desbetreffende begeleidster. Zij was echter niet gediend van dit gebaar. Verweerster heeft rond 29 april 2015 hierover contact gezocht met de directeur van de Opvoedpoli. Hoewel het de bedoeling was van de Opvoedpoli om het pakket op 29 april 2015 terug te sturen, is dit niet gebeurd. Verweerster heeft - wetende dat het pakket zou moeten binnenkomen - daarover ook contact gezocht met de postkamer van de E.-kliniek. Nadat het pakket daadwerkelijk geretourneerd was, heeft zij een en ander met klager besproken. Het verwijt dat klager maakt, namelijk dat zij informatie zou achterhouden, is volgens haar dan ook niet juist.

Samenvattend is verweerster van mening dat haar geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat de klacht in al haar onderdelen onjuist en ongegrond is."

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1 Het beroepschrift bevat niet de gronden van beroep, zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in verbinding met artikel 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit BIG.

3.2 In de hiervoor onder 1. genoemde brief van 19 februari 2016 is klager uitgelegd dat uit het beroepschrift duidelijk moet blijken wat de gronden van zijn beroep zijn. Dat betekent dat hij moet aangeven waarom hij in beroep komt en tegen welke oordelen in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zijn beroep is gericht en dat hij niet kan volstaan met de enkele mededeling dat hij het met die beslissing niet eens is of met een herhaling van de klacht die hij in eerste aanleg heeft ingediend.

3.3 De stukken die klager heeft ingediend voldoen daar niet aan, zodat moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan krachtens de wet te stellen eisen. Klager kan derhalve niet in zijn beroep worden ontvangen. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft daarmee in stand.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet ontvankelijk in het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M Boumans, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en

mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.