Transparantie en risicomanagement bij internationale goededoelenorganisaties - Nieuws - CBF - Het CBF geeft informatie over goede doelen en bevordert verantwoorde fondsenwerving en bestedingen

Een goede risicobeheersing is voor de meeste goededoelenorganisaties die internationaal georganiseerd zijn een belangrijk aandachtspunt. Dat blijkt uit een rondgang van toezichthouder CBF en de brancheorganisaties Goede Doelen Nederland en Partos. Ook transparantie en een begrijpelijke uitleg over de internationale governance verdienen voortdurend aandacht.

Aanleiding voor het onderzoek was de berichtgeving in de media over de zogeheten ‘Panama Papers’. Internationale media beschreven hoe particulieren en organisaties van postbusconstructies in Panama gebruik maken om belasting te vermijden. Ook Solidaridad werd aanvankelijk genoemd in het kader van dergelijke constructies. Uiteindelijk bleek dat er bij Solidaridad van fiscaal vluchtgedrag geen enkele sprake was.

Samenwerkingsverbanden

Het CBF ziet met Goede Doelen Nederland en Partos dat goededoelenorganisaties op het gebied van ontwikkelingshulp en internationale samenwerking steeds vaker deel uitmaken van internationale samenwerkingsverbanden. Dit brengt een aantal risico’s met zich mee, met name op het gebied van governance en financieel management. Daarom is meer aandacht nodig voor risicomanagement, inclusief een zorgvuldige leveranciersselectie. Dit in combinatie met een aantal aanvullende afspraken over transparantie en toezicht.   

Lokale leveranciers

De 23 aan het onderzoek deelnemende organisaties herkenden de risicogevoeligheid van het werken met lokale leveranciers en adviseurs. Dat er heldere criteria moeten bestaan bij het selecteren van integere leveranciers wordt door de organisaties onderschreven. Organisaties kijken overigens vooral naar het financieel management van een lokale vestiging en de (inter)nationale governance.

Pro-actief

In het buitenland opererende goededoelenorganisaties onderkennen dat zij pro-actiever kunnen communiceren over de internationale organisatiestructuur. Het kiezen van de juiste juridische entiteit is in sommige landen complex, bijvoorbeeld omdat de lokale wetgeving geen stichtingen kent. De aan het onderzoek deelnemende organisaties onderstrepen dat het van belang is dat aangegeven wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden en hoe dit zijn weerslag krijgt op de ‘governance’.

Social enterprise

Uit het onderzoek blijkt verder dat 45% van de ondervraagden een andere juridische structuur overweegt. Een op de vijf organisaties verwacht binnen vijf jaar zich te ontwikkelen tot een ‘social enterprise’, met meer autonomie voor lokale kantoren in het buitenland. Dat brengt uitdagingen met zich mee: hoe richt je de governance in en welke rol kunnen toezichthouders spelen? Het CBF kijkt bijvoorbeeld alleen naar de Nederlandse activiteiten. Wanneer buitenlandse ‘dochters’ van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties meer op eigen voeten komen te staan, brengt dat nieuwe vragen met zich mee.

(9 januari 2017)