Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2017:28

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:28

Datum uitspraak: 12-01-2017

Datum publicatie: 12-01-2017

Zaaknummer(s): c2015.358

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Tbs-gestelde klaagt erover dat hij in tbs-kliniek behandeld is, zonder dat strafdossier in die kliniek aanwezig was. Centraal Tuchtcollege oordeelt, evenals het Regionaal Tuchtcollege, dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is en verwerpt het beroep. Op basis van de in de kliniek beschikbare informatie kon een juiste behandeling worden ingezet.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.358 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. S. Marjanovic,, advocaat te Den Haag

tegen

C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.J.M. Lorie, advocaat te Zoetermeer.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 mei 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Die klacht is via het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Bij beslissing van 14 augustus 2015, onder nummer 14/430GZP, heeft het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.359 en C2015.360 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

3 november 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Marjanovic,, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Lorie.

Zowel klager als de gz-psycholoog heeft zijn standpunt nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager, geboren in 1969, is in 2001 veroordeeld door de rechtbank te Leuven, L., tot internering wegens doodslag. Op 19 juli 2002 is door destijds de rechtbank Maastricht., thans de rechtbank Limburg, de interneringsmaatregel omgezet in een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

2.2 Klager heeft in het kader van de terbeschikkingstelling in de E. te F. en vervolgens in de G. te H. verbleven, voorafgaand aan zijn verblijf van 26 augustus 2009 tot 30 september 2013 in I. te J. (hierna: de instelling). In afwachting van een voorgestelde longstayplaatsing is klager op 8 maart 2012 in I. te D. geplaatst. Verweerder is per 1 maart 2012 benoemd tot locatiedirecteur van I. op de locatie te D..

2.3 In de instelling is een dossier aanwezig geweest omtrent klager. In dit dossier bevonden zich onder meer een tweetal rapportages van het K. te B., van 16 februari 2006 en 3 augustus 2006.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door klager te behandelen in de I. zonder dat zijn strafdossier daar aanwezig is geweest.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Wat betreft de ontvankelijkheid van de klacht tegen verweerder als locatiedirecteur is het college het volgende van oordeel. Verweerder heeft een verlengingsadvies betreffende klager getekend en is in die zin betrokken geweest bij de individuele gezondheidszorg van klager, zodat sprake is van voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg. Klager kan dan ook worden ontvangen in de klacht tegen verweerder.

5.2 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder klager niet heeft behandeld tijdens zijn verblijf in I., maar dat verweerder alleen in juli 2013 een verlengingsadvies heeft getekend. Het college is voorts van oordeel dat verweerder geen verwijt valt te maken van het feit dat het strafdossier niet in de instelling aanwezig was.

Het strafdossier is een dossier dat door het Openbaar Ministerie na onderzoek door de politie aan de rechtbank wordt voorgelegd ter beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in het licht van de tenlastgelegde feiten.. Na een veroordeling wordt het strafdossier retour gezonden naar het Openbaar Ministerie dat is belast met de executie van strafvonnissen. In het geval een maatregel tot ter beschikking stelling wordt opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege dient desgewenst door de officier van justitie elke twee jaar verlenging van de ter beschikking stelling te worden gevorderd. Bij deze vordering wordt het strafdossier wederom naar de rechtbank gezonden voor de behandeling van die vordering.

Uit het vorenstaande volgt de conclusie dat het originele strafdossier `in eigendom

blijft' bij het executieorgaan, zijnde het Openbaar Ministerie.

Ook overigens is er geen rechtsregel die voorschrijft dat een TBS-kliniek de beschikking dient te hebben over een afschrift van het volledige strafdossier.

Wanneer en of het strafdossier, althans een afschrift daarvan, beschikbaar is gekomen in de instelling kan derhalve onbesproken blijven.

5.3 Blijkens artikel 16 en 19 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden dient met betrekking tot ter beschikking gestelden een dossier te worden aangelegd en een verplegings- en behandelingsplan te worden vastgesteld. Nadere regels hieromtrent zijn in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden vervat.

De behandeling van een ter beschikking gestelde dient plaats te vinden aan de hand van de omtrent zijn persoon uitgebrachte rapportages in combinatie met het indexdelict en met het primaire doel recidive te voorkomen.

Nu uit de feiten blijkt dat de omtrent klager in 2006 uitgebrachte rapportages door het K., waarbij wat betreft de tweede rapportage gebruik is gemaakt van het uit L. afkomstige strafdossier, en de overige behandelplannen en delictanalyses en delictscenario's aanwezig waren in de instelling is het college van oordeel dat op basis van daarvan een juiste behandeling kon worden ingezet. De zorgverleners mochten uitgaan van de juistheid van door anderen uitgebrachte rapportages omtrent klager.

Voor zover klager heeft willen betogen dat de hem aangeboden behandeling gelet op de afwezigheid van het strafdossier niet zorgvuldig is geweest is het college daarvan niet gebleken.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1 Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. In aanvulling hierop neemt het Centraal Tuchtcollege het volgende op.

3.2 Klager heeft in het kader van de terbeschikkingstelling gedurende de volgende periodes in de volgende instellingen verbleven, voor zover nu relevant:

- van 12 juli 2004 tot 17 november 2005 in de E. te F.;

- van 17 november 2005 tot 5 januari 2006 in het K. te B.

- van 5 januari 2006 tot 26 mei 2006 in de E. te F.;

- van 26 mei 2006 tot 23 juni 2006 in het K. te B.;

- van 23 juni 2006 tot 11 december 2006 in de E. te F.;

- van 11 december 2006 tot 26 augustus 2009 in de G. te H.;

- van 26 augustus 2009 tot 8 maart 2012 in I. te J.;

- van 8 maart 2012 tot 30 september 2013 in I. te D.;

3.3 Naar aanleiding van de twee verblijven van klager in het K. zijn twee rapportages opgesteld, een rapport gedateerd 16 februari 2006 en een rapport gedateerd 3 augustus 2006. Beide rapporten zijn opgesteld naar aanleiding van een onderzoeksopdracht van de rechtbank J. van 9 september 2005, inhoudende dat een onderzoek moest worden ingesteld naar de geestesvermogens van klager - daarbij mede de vraag betrekkend of de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gelet op het resultaat van het onderzoek naar de geestvermogens van klager, op zijn plaats is. In het rapport van 16 februari 2006 staat in de conclusie vermeld dat het mede door het ontbrekende strafdossier niet mogelijk is uitspraken te doen over de doorwerking van de stoornis van klager in het indexdelict (het ombrengen van zijn vrouw). Daarom kan ook geen uitspraak gedaan worden over de mate van toerekeningsvatbaarheid, het recidivegevaar kan niet worden omschreven gerelateerd aan de psychopathologie van klager en er kunnen geen verdere adviezen worden gegeven, ook niet over een verlenging van de tbs-maatregel. Het onderzoekend team is bereid verdergaand onderzoek te doen als het strafdossier alsnog op een later tijdstip ter beschikking komt. Uit het rapport van 3 augustus 2006 blijkt dat dit onderzoek is verricht (mede) op basis van het strafdossier en dat het aanvullend onderzoek met de beschikbare informatie heeft geleid tot diagnostische verdieping.

3.4 Op 10 november 2011 is door I. (locatie J.) een longstay aanvraag ingediend. De gz-psycholoog is op 1 maart 2012 benoemd tot locatiedirecteur behandeling en zorg / plaatsvervangend hoofd van de inrichting van I., locatie D. In die hoedanigheid heeft de gz-psycholoog in juli 2013 namens het behandelteam een verlengingsadvies medeondertekend.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De gz-psycholoog voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

Schijn van partijdigheid

4.2 Klager stelt in zijn beroep allereerst aan de orde dat hij ook beroep heeft ingesteld tegen beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege op klachten ingediend tegen de heer M. (psychotherapeut, betreft de onder 1 vermelde zaak met nummer 2015.359) en mevrouw N. (gz-psycholoog, betreft de onder 1 vermelde zaak met nummer 2015.360). Bij de klachtbehandeling in de zaken tegen mevrouw N. en de heer M. maakte de heer dr. O. onderdeel uit van het Regionaal Tuchtcollege. De heer O. en de gz-psycholoog maken beiden deel uit van de Landelijke Advies Plaatsingscommissie Longstay Forensische Zorg (hierna: LAP). Klager zit momenteel op de longstay-afdeling en de longstaystatus van tbs-gestelden wordt periodiek beoordeeld door de Minister van Veiligheid en Justitie. De LAP brengt in dat kader advies uit aan de minister. Hoewel de heer O. niet betrokken lijkt te zijn bij de beraadslagingen over de klacht tegen de gz-psycholoog, was hij wel betrokken bij de beraadslaging over de klachten tegen de heer M. en mevrouw N. Opvallend is dat de motivering van alle klachtbeslissingen vrijwel identiek is. Het is - zo stelt klager - zonneklaar dat de heer O., terwijl hij een directe collega is van de

gz-psycholoog, een stempel heeft gedrukt op de redeneertrant van het Regionaal Tuchtcollege bij de boordeling van de klacht tegen de gz-psycholoog. Omdat iedere schijn van partijdigheid vermeden moet worden in de rechtspraak, moet alleen al hierom de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege worden vernietigd en moet de zaak worden terugverwezen naar een ander Regionaal Tuchtcollege voor afdoening van de klacht.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt naar aanleiding van de onder 4.2 weergegeven stellingen het volgende.

Klager was reeds voorafgaand aan de door het Regionaal Tuchtcollege genomen beslissing bekend met de samenstelling van het Regionaal Tuchtcollege. Indien klager twijfels had over de (on)partijdigheid van het Regionaal Tuchtcollege had het op zijn weg gelegen (tijdig) een wrakingsverzoek in te dienen. Wraking is immers het geeigende middel om de vrees van partijdigheid aan de orde te stellen. Dit heeft klager nagelaten. Overigens vindt thans in beroep een volledig nieuwe behandeling en beoordeling van zijn klacht plaats. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt daarom de stellingen van klager.

Behandeling zonder aanwezigheid strafdossier

4.4 Het Centraal Tuchtcollege wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het professionele handelen van de gz-psycholoog niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de gz-psycholoog bij zijn beroepsmatige handelen vanuit tuchtrechtelijk standpunt bezien is gebleven binnen de grenzen van een redelijke en bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

4.5 Tussen klager en de gz-psycholoog staat niet ter discussie dat er geen wettelijke bepaling of anderszins regelgeving is op grond waarvan een tbs-kliniek verplicht is een afschrift van het strafdossier te hebben. Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop - en volgt in zoverre klager in zijn standpunt - dat het in het algemeen wenselijk is dat een strafdossier in een tbs-kliniek aanwezig is, indien een tbs-gestelde aldaar verblijft, zowel in het kader van de diagnostisering, als in het kader van de behandeling (gericht op resocialisatie). Dit uitgangspunt laat echter onverlet dat de afwezigheid van het strafdossier tijdens het verblijf van een tbs-gestelde in een kliniek op zichzelf beschouwd geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert.

4.6 Zoals ook het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dient op grond van de artikelen 16 en 19 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden met betrekking tot de ter beschikking gestelden een verplegings- en behandelingsplan te worden vastgesteld en moet de behandeling plaatsvinden aan de hand van de omtrent de ter beschikking gestelde uitgebrachte rapportages in combinatie met het indexdelict en met het primaire doel recidive te voorkomen.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de gz-psycholoog tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt die bevindingen over. Uit de feiten blijkt dat in de tweede rapportage van het K. - dat in I. aanwezig was - gebruik is gemaakt van het uit L. afkomstige strafdossier en dat de overige behandelplannen en delictanalyses en delictscenario's aanwezig waren in I.. Het tweede rapport van het K. betreft een uitgebreide rapportage mede op basis van het strafdossier tot stand is gekomen en in welke rapportage uitvoerig aandacht is besteed aan het indexdelict. Over het indexdelict, wat er precies gebeurd was en de omstandigheden waaronder het is geschied, bestond ook geen onduidelijkheid. Gesteld noch gebleken is dat hetgeen daarover in het rapport van het K. staat vermeld volgens klager onjuist is. Gelet op dit alles is het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat op basis van de in I. beschikbare informatie een juiste behandeling kon worden ingezet. Het ontbreken van het strafdossier stond hieraan niet in de weg. De zorgverleners mochten uitgaan van de juistheid van door eerder betrokken zorgverleners uitgebrachte rapportages omtrent klager. Hierbij is in ogenschouw genomen dat die zorgverleners met hun in de loop der tijd gestelde diagnoses (grotendeels) op een lijn zaten. Klager heeft bovendien in het kader van de klachtbehandeling onvoldoende geconcretiseerd waarom en op welke onderdelen de ten aanzien van hem gestelde diagnoses en/of de hem aangeboden behandeling als gevolg van de afwezigheid van het strafdossier niet zorgvuldig waren.

4.8 Gezien het vorenstaande komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de gz-psycholoog door de afwezigheid van het strafdossier in I. geen sprake is geweest. Het beroep van klager moet dan ook worden verworpen.

4.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleendgelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en Delikt & Delinkwent met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.