Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZREIN:2017:31

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:31

Datum uitspraak: 20-02-2017

Datum publicatie: 20-02-2017

Zaaknummer(s): 15187d

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Diagnose hersentumor gemist? Neuroloog was supervisor. Art-assistent heeft MRI-scan met contrastopname aangevraagd. Klaagster heeft nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij haar behandeling wenste over te dragen aan het hoofd van de afdeling neurologie. Niet bij de verdere behandeling betrokken. Ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak: 20 februari 2017

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 november 2011 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

neuroloog

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. F. van Woerden-Poppe te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvullingen daarop;

- het verweerschrift en de aanvulling daarop;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Klaagster heeft gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek. De klacht is ter openbare zitting van 25 januari 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door mr. R.J. Peet, als vervanger van mevrouw mr. F. van Woerden-Poppe.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster was in mei 2002 betrokken bij een auto-ongeval. Vanwege -onder meer- pijnklachten in haar hoofd en nek werd klaagster verwezen naar de polikliniek neurologie van het ziekenhuis in [D]. De neuroloog verwees klaagster in 2003 naar de Pijnpolikliniek en naar een arts die gespecialiseerd is in whiplashklachten. In verband met lange wachttijden is er in [E] een MRI-scan van de hersenen gemaakt waaruit bleek dat klaagster een tumor van 1,5 cm in haar hoofd had.

In 2004 heeft klaagster zich op eigen initiatief gewend tot het ziekenhuis te [F]. In december 2004 is een controle MRI-scan van de hersenen gemaakt zonder contrastvloeistof. Op deze scan was geen caverneus hemangioom te zien, maar wel aanwijzingen voor enig oedeem ter hoogte van de apex links temporaal kwab. In september 2005 is een MRI-scan zonder contrastvloeistof van het cerebrum gemaakt, waarop geen bijzonderheden te zien waren. Klaagster heeft op eigen initiatief een afspraak gemaakt in het ziekenhuis te [D], waar zij op 19 januari 2016 is onderzocht door een arts-assistent tegen wie klaagster onder nummer 15187a eveneens een klacht heeft ingediend. Verweerder was de supervisor van deze arts-assistent. Op 10 februari 2006 is er in het ziekenhuis een MRI-scan gemaakt. In de brief van verweerder en de arts-assistent aan de huisarts van klaagster van 2 maart 2016 is het navolgende vermeld:

(...)

Zij[College: klaagster] verzoekt om de MRI-onderzoeken van het cerebrum met elkaar te vergelijken.

Bij neurologisch onderzoek kunnen wij geen afwijkingen vaststellen.

Bij vergelijking van het MRI-onderzoek blijken de natieve opnames onveranderd te zijn. In Heerlen is evenwel geen contrastopname gemaakt. Wij stellen patiente voor het MRI-onderzoek alhier met een contrastopname te laten herhalen. Nadien zien wij haar poliklinisch retour. Op haar verzoek heeft zij deze afspraak bij[naam neuroloog] geregeld.

(...)."

Verweerder heeft klaagster in de periode januari tot en met maart 2006 niet persoonlijk gezien.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij de diagnose hersentumor heeft gemist, als gevolg waarvan de hersentumor van klaagster niet op de juiste wijze en op tijd is behandeld en daardoor gegroeid is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder merkt allereerst op dat klaagster, voor zover haar klacht ziet op de behandeling van haar gelegen voor 26 november 2005, niet ontvankelijk verklaard dient te worden in verband met de verjaringstermijn van 10 jaar. Overigens is verweerder van oordeel dat hij juist gehandeld heeft en dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake geweest is.

5. De overwegingen van het college

Verweerder was in 2006 de supervisor van de arts-assistent, bij wie klaagster op 19 januari 2006 op consult gekomen is. De arts-assistent heeft toen geen neurologische afwijkingen kunnen vaststellen. De voorliggende MRI-onderzoeken bleken bij vergelijking onveranderd te zijn, maar omdat deze MRI-onderzoeken gedaan waren zonder contrastvloeistof kon de aanwezigheid van een tumor niet worden uitgesloten. Na afloop van dit consult heeft de arts-assistent overleg gevoerd met verweerder, tengevolge van welk overleg de arts-assistent binnen het ziekenhuis een MRI-scan met contrastopname heeft aangevraagd. Klaagster heeft nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij haar behandeling wenste over te dragen aan [naam neuroloog], die op dat moment het hoofd van de afdeling neurologie was. De arts-assistent noch verweerder zijn derhalve bij de verdere behandeling van klaagster betrokken geweest. Het vervolg van dit eenmalig contact valt verweerder dan ook niet aan te rekenen. Niet gezegd kan worden dat verweerder jegens klaagster onprofessioneel of onzorgvuldig heeft gehandeld. Klaagster heeft overigens ook nagelaten te verduidelijken om welke reden verweerder in haar visie tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld zou hebben.

De klacht dient als ongegrond te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht als zijnde ongegrond af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. A.H.M.J.F. Piette als lid-jurist, P.G.M. Boom-Poels, dr. R.H. Boerman en A. Pfaff als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.