Basisbeschrijving van het project "vervanging pantservoertuigen M577 en YPR"

Met de brief van 26 juni 1997 heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal het project "vervanging pantservoertuigen M577 en YPR" aangemerkt als groot project. Vervolgens heeft de Vaste Commissie voor Defensie op 18 juni 1998 aanvullende richtlijnen voorgesteld en Defensie verzocht een basisbeschrijving op te stellen. Met deze brief doe ik u de basisbeschrijving toekomen. Tevens is gevoegd het door de Defensie Accountantsdienst uitgebrachte rapport terzake met nummer N98002443 van 18 december 1998. In het kader van het Defensie Materieelkeuze Proces (DMP) bent u op 18 april 1997 (Kamerstuk 25 000 X nr. 74) op de hoogte gesteld van de behoeftestelling voor een deel van de vervanging van de huidige pantservoertuigen. Het gestelde in deze brief alsmede de informatie verstrekt tijdens het Algemeen Overleg van 24 september 1997 is onder meer gebruikt voor het opstellen van de basisbeschrijving.

In de basisbeschrijving wordt de totale vervanging van de pantservoertuigen van het type M577 en YPR belicht. Voor de vervanging van met name het parate deel is inmiddels formeel de behoefte gesteld in de reeds eerder genoemde brief van 18 april 1997. Voor de vervanging van het mobilisabel deel wordt een behoeftestelling niet vóór 2010 voorzien.
De basisbeschrijving berust op de beschrijving van de taken en de omvang van de Koninklijke landmacht in de Prioriteitennota van 1993 en de actualisering van de Prioriteitennota in 1997 (Kamerstuk 25600 X nr 2).
De voornemens uit de op 25 januari 1999 verschenen Hoofdlijnennotitie hebben consequenties voor het project "vervanging pantservoertuigen". De aangekondigde vermindering van geplande vervangingsinvesteringen voor de mobilisabele component in het algemeen en het opheffen van drie mobilisabele tankbataljons bij de Koninklijke landmacht in het bijzonder, zal in totaal tot een verminderd aantal voertuigen leiden. De noodzaak tot vervanging van de huidige, operationeel verouderde pantservoertuigen bij de parate eenheden staat niet ter discussie.

De voornemens zijn in de voorliggende basisbeschrijving nog niet meegenomen. Uiterlijk in 2000, in de dan te verschijnen Defensienota, zullen de voornemens een definitief karakter krijgen. Zowel de jaarlijkse voortgangsrapportages als de brieven in het kader van het DMP bieden daarna de mogelijkheid deze behoeftestelling waar nodig te actualiseren. Zoals aangegeven in de brief van 18 april 1997 is het streven erop gericht voor de invulling van een eerste behoefte aan 210 gepantserde wielvoertuigen aansluiting te zoeken bij het Duits/Frans/Britse samenwerkingsproject "Gepanzertes Transport Kraftfahrzeug"/"Vehicule Blindée Combat d'Infanterie"/"Multi Role Armoured Vehicle", in Nederland het project "pantserwielvoertuig" (PWV) genoemd. Voor dit project is inmiddels eind december 1998 tussen de drie landen een Memorandum of Understanding getekend. De onderhandelingen over de Nederlandse deelneming aan dit project zijn opgestart. Over de resultaten zal ik u separaat met een DMP-brief informeren.

Voorzien is het Duits/Frans/Britse samenwerkingsproject in OCCAR ("Organisme Conjoint de Cooperation en matiere d'Armement") onder te brengen. Over de Nederlandse deelneming aan het materieelagentschap OCCAR wordt nog gesproken. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik u daarvan separaat op de hoogte stellen. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan uw vraag hoe de mogelijkheden voor parlementaire controle zoveel mogelijk in stand kunnen worden gehouden.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

H.A.L. van Hoof

Inleiding

Basisbeschrijving project vervanging pantservoertuigen M577 en YPR

16 december 1998

Inhoudsopgave:
Inleiding
De operationele omgeving
De behoefte
De invulling van de behoefte
De financiële en personele consequenties
De projectorganisatie
De relatie met overige projecten

Inleiding

De Koninklijke landmacht beschikt sinds de jaren zestig over pantserrups commandovoertuigen van het type M577, en sinds de jaren zeventig over pantserrupsvoertuigen van het type YPR. Beide voertuigen zijn afgeleid van het M113-voertuigconcept uit de jaren vijftig. Het einde van de technische en operationele levensduur van de M577 en de YPR komt in zicht en daarmee tevens de vervanging.
Het project "vervanging pantservoertuigen" betreft de totale vervanging van de ongeveer 1600 stuks pantservoertuigen van het type M577 en YPR. De vervanging zal gefaseerd worden uitgevoerd:
  • fase 1a: de vervanging van de YPR'en ingedeeld bij alle verkenningseenheden en alle M577 voertuigen;
  • fase 1b: de vervanging van de YPR'en bij de parate eenheden;
  • fase 2: de vervanging van de overige YPR'en bij de niet parate eenheden op een nader te bepalen tijdstip na 2017, waarbij de nieuwste voertuigen zullen instromen bij de parate eenheden en de oudere voertuigen doorstromen naar het mobilisabele bestand.
Per fase wordt het Defensie Materieelkeuze Proces (DMP) doorlopen. Met Kamerstuk 25 000 X nr 74 van 18 april 1997 is de behoeftestelling voor fase 1 aan de Kamer aangeboden. De behoeftestelling voor fase 2 is niet vóór 2010 voorzien.

Deze basisbeschrijving gaat eerst in op de operationele omstandigheden waaronder de pantservoertuigen worden vervangen. Vervolgens worden de hiervan afgeleide behoefte aan pantservoertuigen en de wijze waarop hierin zal worden voorzien nader toegelicht. Tot slot worden de financiële en personele gevolgen, de projectorganisatie en de relatie met andere projecten belicht.

De operationale omgeving

Inleiding
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de taken en de operationele doelstellingen van de Koninklijke landmacht. Daarbij wordt ook nader ingegaan op de relatie met bondgenoten en andere krijgsmachtdelen. Gebaseerd op de taken en het operationeel optreden wordt de rol van pantservoertuigen toegelicht.

Hoofdtaken en operationele doelstellingen
Nederland dient te beschikken over een krijgsmacht die in staat is in Navo- of ander internationaal verband de belangen van het Koninkrijk te beschermen en elders in de wereld bij te dragen tot de handhaving van vrede en veiligheid. De hoofdtaken van de krijgsmacht en, daarvan afgeleid, de Koninklijke landmacht, zijn de bondgenootschappelijke verdediging, het optreden in crisisbeheersingsoperaties en het uitvoeren van nationale en koninkrijkstaken. De operationele doelstellingen zijn van deze hoofdtaken afgeleid. De nadruk ligt daarbij op het vermogen gevechtsoperaties in het kader van de bondgenootschappelijke verdediging en operaties in het kader van crisisbeheersing te kunnen uitvoeren. De hiervoor benodigde organisatie en middelen maken het mogelijk ook doeltreffend en doelmatig inhoud te geven aan de overige taken.

De Koninklijke landmacht voert haar taken veelal uit in multinationaal verband. Een duidelijk voorbeeld van multinationale samenwerking is de verregaande integratie in het Duits-Nederlandse Legerkorps (1(GE/NL)Corps). Ook is sprake van gecombineerd optreden in de Multinational Division Central (MND-C). Brigades van België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland werken hierin samen onder leiding van een multinationale staf. Daarnaast wordt gecombineerd opgetreden in ad hoc verbanden. Zo maken Nederlandse gemechaniseerde bataljons deel uit van een Britse multinationale divisie in het kader van Ifor en Sfor van de Navo in voormalig Joegoslavië.

Ook de Nederlandse krijgsmachtdelen werken steeds intensiever samen. Wat de land- en luchtmacht betreft blijkt deze samenwerking onder meer uit de inzet van gevechts- en transporthelikopters ten behoeve van eenheden van de landmacht, de operationele luchtsteun door gevechtsvliegtuigen en het luchttransport. Ook bij de luchtverdediging wordt nauw samengewerkt. Voorts zijn landmacht- en marine-eenheden in staat samen te opereren, vooral bij de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties.

De vervaging van het militair-operationele onderscheid tussen het optreden in het kader van de bondgenootschappelijke verdediging en van crisisbeheersingsoperaties is van grote invloed op het optreden, de organisatiestructuur en de middelen van de Koninklijke landmacht. In het verleden werd aangenomen dat voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties specifiek opgeleid personeel en andersoortig materieel en organisatiestructuren nodig waren. De ervaringen in de afgelopen jaren hebben geleerd dat het noodzakelijk noch wenselijk is om aparte organisatiestructuren en militaire capaciteiten voor beide hoofdtaken in stand te houden. Het met de organieke eenheden en middelen kunnen vervullen van beide hoofdtaken stelt soms wel specifieke eisen aan de organisatie, de middelen en het personeel.

De rol van pantservoertuigen in het operationeel optreden
Tanks en pantservoertuigen vormen thans de kern van de gemechaniseerde eenheden van de Koninklijke landmacht. Deze gemechaniseerde eenheden zijn ingedeeld in de 1e Divisie "7 December". Deze divisie bestaat uit drie gedeeltelijk parate gemechaniseerde brigades (13, 41 en 43 Mechbrig). De gevechts- en de gevechtsondersteunende eenheden zijn onder meer uitgerust met pantserrupsvoertuigen van het type YPR. Naast het YPR-PRI (Pantser Rups Infanterie) gevechtsvoertuig zijn ook vele afgeleide versies bij de verschillende eenheden ingedeeld. Pantservoertuigen zijn onmisbaar voor de uitvoering van zowel gevechts- als crisisbeheersingsoperaties. Zij bieden de vereiste mobiliteit, bescherming, vuurkracht en mogelijkheden voor commandovoering & inlichtingen. Afhankelijk van de taak kunnen verschillende wapensystemen integraal deel uitmaken van pantservoertuigen. De vuurkracht van de verschillende wapensystemen op pantservoertuigen wordt aangewend voor zelfverdediging en het uitschakelen van vijandelijke doelen. Bij crisisbeheersingsoperaties vormt de aanwezigheid van vuurkracht vooral een geloofwaardig afschrikmiddel. In voorkomend geval moet men echter ook zichzelf kunnen beschermen en moet de vuurkracht eenheden in staat stellen plaatselijk en tijdelijk een overwicht af te dwingen. Mobiliteit is van groot belang tijdens het optreden van eenheden. Tijdens gevechtsoperaties is het essentieel dat eenheden zich snel en, zo nodig, door verschillende terreinsoorten kunnen verplaatsen. Tijdens vredesondersteunende operaties moet vaak in grote gebieden worden gepatrouilleerd, in soms moeilijk begaanbaar terrein. Pantservoertuigen voorzien in deze behoefte.

Een van de belangrijkste kenmerken van een pantservoertuig is dat het zijn militaire inzittenden beschermt tegen de uitwerking van vijandelijk vuur en mijnen. Uiteraard is dit ook van belang voor de operationele taakuitvoering. De verschillende sensoren en verbindings- en informatieverwerkingssystemen die integraal deel uitmaken van pantservoertuigen, zijn essentieel voor de commandovoering & inlichtingen. Deze systemen maken het mogelijk snel en onder alle omstandigheden doelen te onderkennen (en vervolgens te bestrijden) en informatie te verwerken en snel uit te wisselen. Samengevat is het pantservoertuig het platform dat vuurkracht, mobiliteit, bescherming en commandovoeringssystemen combineert en daardoor een onmisbare rol vervult bij het optreden in gevechts- en crisisbeheersingsoperaties.

De behoefte

De huidige situatie
Bij de Koninklijke landmacht zijn ongeveer 1500 YPR'en inge-deeld, inclusief 24 voor de Koninklijke marechaussee. Van deze 1500 stuks zijn ongeveer 470 stuks uitgerust met een 25mm kanon of het antitankwapen TOW en ingedeeld bij pantserinfanterie- en verkenningseenheden. Het resterende deel, ongeveer 1030 voertuigen, bestaat uit afgeleide versies, zoals die voor de voorwaartse artillerie- en mortierwaarnemer, de commando-versie, de mortiertrekker, en versies voor de genie, de logistieke ondersteuning en het gewondentransport. Naast deze 1500 YPR'en zijn 105 M577's als gepantserd commandovoertuig ingedeeld bij staven van grote eenheden. De M577 zal in de periode 2004 tot 2009 ruim veertig jaar in dienst zijn en dan het einde van zijn technische en operationele levensduur bereiken. Dit komt onder meer tot uiting in een aanzienlijke verhoging van de onderhoudsinspanning, een te geringe ballistische bescherming (slechts tot 7.62 mm) en tekortkomingen op het gebied van Arbo en milieu.

De YPR is vanaf 1979 ingevoerd en zal in de periode 2007 tot 2012 het einde van zijn technische en operationele levensduur bereiken. De YPR voldoet dan niet langer aan de eisen op het gebied van vuurkracht, bescherming, mobiliteit en commandovoering & inlichtingen. Evenals bij de M577 zal de onderhoudsinspanning merkbaar zwaarder worden. Om de destijds noodzakelijk geachte vuurkracht, bescherming en mobiliteit te verwezenlijken, zijn de technische mogelijkheden van het YPR-concept maximaal benut. Het voertuig heeft dan ook geen groeipotentieel meer. Een belangrijk knelpunt is tevens dat de pantserinfanterie in de toekomst van meer middelen wordt voorzien dan waarmee rekening is gehouden bij het ontwerpen van de YPR. Zij zal bijvoorbeeld gaan beschikken over een diversiteit aan al dan niet draagbare wapensystemen, sensor-, en communicatiemiddelen, en ook over een uitgebreidere gevechtsuitrusting voor de individuele militair. Het volume van de YPR is ontoereikend om al deze nieuwe uitrusting mee te nemen. Een andere operationele tekortkoming van het YPR-gevechtsvoertuig is de lage mobiliteit in vergelijking met moderne tanks zoals de Leopard-2, waarmee de pantserinfanterie moet samenwerken. Een door TNO uitgevoerd onderzoek heeft bevestigd dat het niet mogelijk is de YPR zodanig te verbeteren dat hij aan de veranderende operationele eisen zal kunnen blijven voldoen. Het is weliswaar mogelijk de YPR op onderdelen te verbeteren, maar dat zou teveel ten koste gaan van andere eigenschappen van het voertuig. Zo zou een verbetering van de bescherming in onaanvaardbare mate ten koste gaan van de mobiliteit en de beschikbare ruimte in het voertuig. Het is wel mogelijk de technische levensduur voor beperkte tijd te verlengen.

De kwalitatieve behoefte
Het vaststellen van eisen voor een toekomstig pantservoertuig in een puur nationale context is bij projecten van deze aard en omvang nagenoeg onmogelijk. Ook logistieke en financiële overwegingen pleiten voor internationale standaardisatie en aansluiting bij ontwikkelingen en projecten die gaande zijn. Daarnaast kan ons land zich, gezien de omvang van de Koninklijke landmacht, niet permitteren over eenheden en voertuigen te beschikken waarmee uitsluitend in het hoge deel van het geweldsspectrum kan worden opgetreden of uitsluitend in crisisbeheersingsscenario's. Er wordt daarom in beginsel gezocht naar een voertuig dat geschikt is voor de uitvoering van alle taken in het gehele geweldsspectrum. Een ander uitgangspunt is dat alle voertuigen, ongeacht het doel waarvoor zij worden ingezet, over voldoende groeipotentieel moeten beschikken om binnen de verwachte technische levensduur te kunnen worden aangepast aan veranderende eisen. Er zijn voor de voertuigen algemene kwalitatieve eisen opgesteld. De belangrijkste zijn:

  • Mobiliteit. Succes hangt in belangrijke mate af van het vermogen om de eigen eenheden sneller dan de tegenstander in positie te kunnen brengen. Ook de uitdunning van het gevechtsveld vraagt om eenheden die zich snel door alle terreintypen kunnen verplaatsen.
  • Commandovoering & inlichtingen. Het vermogen snel, volledig en onder alle omstandigheden met eigen eenheden informatie uit te wisselen draagt in hoge mate bij tot een succesvol optreden maar stelt ook specifieke eisen aan de daarvoor benodigde middelen. De communicatiemogelijkheden van het toekomstige pantservoertuig spelen daarbij een belangrijke rol.
  • Bescherming. Bescherming tegen de uitwerking van wapensystemen van een tegenstander draagt bij tot behoud van de eigen gevechtskracht. Vooral bij operaties in vredestijd is de inzet van Nederlandse militairen pas aan de orde als het uiterste gedaan is aan de bescherming van het personeel. De ballistische beschermingsgraad van het toekomstige pantservoertuig draagt hier in belangrijke mate toe bij. Alle voertuigen moeten ten minste rondom bescherming bieden tegen 14,5 mm pantserdoorborende munitie en zoveel mogelijk tegen de scherfwerking van conventionele artillerie- en mortiergranaten. De voertuigbodem in het bijzonder moet bescherming bieden tegen de uitwerking van mijnen.
  • Bewapening. Alle voertuigtypen dienen voor zelfbescherming in staat te zijn ongedekt personeel tot een afstand van minimaal 600 m onder vuur te nemen. De veiligheid van personeel, ook bij crisisbeheersingsoperaties, vereist dat de voertuigwapensystemen vanonder pantser kunnen worden bediend. Waarneming en doelidentificatie moeten zowel overdag als bij nacht mogelijk zijn tot ten minste de effectieve dracht van de boordbewapening.
Bij de vervanging van de pantservoertuigen speelt de keuze tussen rups- en wielonderstel een belangrijke rol. Eisen op het gebied van mobiliteit in het terrein en van bescherming pleiten veelal voor een rupsonderstel, terwijl vanuit het oogpunt van levensduurkosten, arbeidsomstandigheden en mobiliteit op de weg een voorkeur bestaat voor een wielconcept. Voor de uitvoering van taken in het lage deel van het geweldsspectrum worden daarom gepantserde wielvoertuigen het geschiktst geacht. Voor de inzet in hogere delen van het geweldsspectrum zijn voor de uitvoering van bepaalde taken gepantserde rupsvoertuigen het meest geëigend.

Gezien de nog bestaande onzekerheden op het gebied van kwaliteit, prijs en toekomstige productalternatieven, maar ook rekening houdend met de termijn waarop in de volledige behoefte moet zijn voorzien, hoeft voor het merendeel van de voertuigen thans nog geen definitieve keuze te worden gemaakt tussen een wiel- of rupsconcept. Ook andere landen, zoals Duitsland, verkeren in een vergelijkbare positie. Ook zij moeten de definitieve keuze tussen een wiel- of rupsonderstel voor een deel van hun voertuigen nog maken.

Algemeen bestaat de verwachting dat de prestaties van beide typen onderstel door technologische ontwikkelingen en modernere constructietechnieken nog verder zullen verbeteren. Er zullen echter altijd verschillen tussen beide typen onderstellen blijven bestaan. De (inter)nationale ontwikkelingen zullen intensief worden gevolgd en op het moment dat de keuze in het kader van het DMP aan de orde is, zal de daaraan ten grondslag liggende afweging door de Kamer kunnen worden getoetst. Naast algemene kwalitatieve eisen gelden ook specifieke eisen voor bepaalde typen toekomstige pantservoertuigen. Deze eisen berusten voornamelijk op het beoogde gebruik van dat bepaalde type. Uitgaande van het gebruiksdoel worden de navolgende clusters van voertuigtypen onderscheiden:

  • Gevechtsvoertuigen voor de pantserinfanterie. Deze voertuigen moeten geschikt zijn voor het transport van pantserinfanteriegroepen naar de locatie waar het uitgestegen gevecht aanvangt. Teneinde daarnaast ook het gevecht te kunnen ondersteunen, zal dit type voertuig over een hoofdbewapening moeten beschikken die in staat is tanks tot een afstand van 600 m en overige voertuigen tot 2000 m uit te schakelen. Tevens vereist het gezamenlijk optreden van tank- en andere gevechtseenheden op het gevechtsveld dat het nieuwe pantservoertuig voor de pantserinfanterie bij voorkeur een aan de gevechtstank Leopard-2 vergelijkbare mobiliteit bezit.
  • Gevechtsvoertuigen voor de tirailleurs van verkenningseenheden. Voor de uitvoering van specifieke verkenningstaken zal bij de verkenningseenheden het licht verkennings- en bewakingsvoertuig (LVB) worden ingedeeld. Met de Kamerstukken 22300 X nr 66, 23900 nr 24 en 25600 nr 19 is de Kamer separaat over dit project geïnformeerd. Dit gepantserde wielvoertuig wordt in nauwe samenwerking met Duitsland ontwikkeld en de instroming is vanaf 2002 voorzien. Met name eisen op het gebied van detecteerbaarheid en geluidsproductie hebben geleid tot de keuze voor een wielconcept. Daar de pantservoertuigen voor de tirailleurs in nauwe samenhang met het LVB zullen optreden, bestaat ook bij dit type een duidelijke voorkeur voor een wielvoertuig.
  • Gevechtsvoertuigen als platform voor wapensystemen en mortieren. Deze voertuigen dienen primair als platform voor pantserbestrijdingswapens en mortieren en worden in nauwe samenhang met pantserinfanterie-eenheden ingezet. De mobiliteitseisen van het gevechtsvoertuigen voor de pantserinfanterie gelden daarom ook voor dit voertuig.
  • Voertuigen voor de commandovoering. Vanuit deze voertuigen, ingedeeld bij gevechts- en gevechtssteuneenheden voert de gevechtsleiding haar taken uit. De op het niveau compagnie en bataljon ingedeelde commandovoeringsvoertuigen dienen over dezelfde mobiliteit te beschikken als de gevechtstanks en pantserinfanterievoertuigen. Daar het huidige commandovoeringsvoertuig van het type M577 niet op het niveau compagnie en bataljon is ingedeeld en dus geen nauwe relatie met het optreden van gevechtstanks en pantserinfanterievoertuigen heeft, behoort voor de vervanging van de M577 een wielvoertuig tot de mogelijkheden. Aan alle voertuigen voor de commandovoering zijn op het gebied van communicatie & inlichtingen specifieke eisen gesteld.
  • Voertuigen voor sensorfuncties. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan voertuigen voor voorwaartse waarnemers ten behoeve van artillerie- en mortiervuur. Deze voertuigen zullen veelal zijn voorzien van een specifieke waarnemings-/sensoropbouw.
  • Voertuigen voor logistieke functies. Deze voertuigen dienen voor de bevoorrading van onder vuur opererende eenheden en de berging en afvoer van materieel. Transportcapaciteit en bescherming spelen bij deze voertuigen dan ook een belangrijke rol. Ook voertuigen voor de afvoer van gewonden uit de voorste lijn zijn in dit cluster ingedeeld.
  • Voertuigen voor genie-eenheden. Voor de uitvoering van mobiliteits- en contramobiliteitstaken treden de genie-eenheden in nauwe samenhang met de gevechtseenheden op. Naast specifieke eisen in verband met het transport van speciale uitrustingsstukken gelden voor deze genievoertuigen dezelfde eisen als voor de gevechtsvoertuigen voor de pantserinfanterie-eenheden.
Omdat de gefaseerde vervanging van de pantservoertuigen vele jaren in beslag zal gaan nemen, is er de mogelijkheid de (inter)nationale ontwikkelingen op velerlei gebied nauwgezet te blijven volgen. De gevolgen voor lopende projecten zullen worden beoordeeld en waar wenselijk en mogelijk kunnen de eisen worden geactualiseerd.

Op 2 december 1997 en 5 maart 1998 (Kamerstuk 25 600 X nr. 22 en nr. 42) is de Kamer geïnformeerd over het "Soldier Modernization Programme". Aanvullend onderzoek zal mogelijk leiden tot aanpassingen van de uitrusting van de soldaat en daarmee samenhangend ook tot aanpassingen aan het pantservoertuig.

De kwantitatieve behoefte
Op 18 april 1997 (Kamerstuk 25.000 X nr.74) is de totale kwantitatieve behoefte van de Koninklijke landmacht, gebaseerd op de huidige taken en omvang en rekening houdend met de geformuleerde kwalitatieve eisen, gesteld op:

  • ongeveer 100 pantserwielcommandovoertuigen ter vervanging van de M577;
  • ongeveer 110 pantserwielvoertuigen ter vervanging van de YPR'en bij de verkenningseenheden;
  • ongeveer 1130 pantservoertuigen ter vervanging van de overige YPR'en, ingedeeld bij de overige parate en mobilisabele gevechts- en gevechtssteuneenheden.
In totaal is er behoefte aan ongeveer 1340 pantservoertuigen. Dit is aanmerkelijk minder dan de huidige totale sterkte van ongeveer 1600 voertuigen. Het verschil is vooral het gevolg van de herstructurering van de Koninklijke landmacht, zoals uiteengezet in de Prioriteitennota 1993 en de actualisering in 1997.

Zowel de jaarlijkse voortgangsrapportages als de brieven in het kader van het DMP bieden de mogelijkheid de kwantitatief gestelde behoefte te valideren en waar nodig te actualiseren. De voorziene aantallen blijven ruimschoots onder het plafond voor pantsergevechtsvoertuigen in het CSE-verdrag.

De fasering
Vanwege de omvang van het project zal de vervanging van het totale bestand aan pantservoertuigen over vele jaren worden gespreid en naar verwachting niet eerder dan omstreeks 2025 zijn voltooid. Dit maakt tussentijdse heroverwegingen van de thans gestelde eisen mogelijk op grond van de militair-strategische situatie, de tactisch-operationele en de technologische ontwikkelingen.

Het totale project "vervanging pantservoertuigen" is daarom in twee fasen verdeeld. De eerste fase van het project beslaat de periode tot 2015; de tweede fase begint niet vóór 2010.
Gezien het moment van invoering van het LVB en de sterke mate van veroudering van de M577-voertuigen, zullen in de eerste fase vanaf 2005 de YPR'en bij de verkenningseenheden en alle M577-voertuigen worden vervangen door ongeveer 210 gepantserde wielvoertuigen (fase 1a). Ook worden vanaf 2007 alle YPR'en bij de parate eenheden vervangen door 590 pantservoertuigen (fase 1b). De mobilisabele componenten van deze parate eenheden zijn hierbij inbegrepen.
In de tweede fase, vanaf 2017, worden de resterende YPR'en van de volledig mobilisabele eenheden afgestoten. Over de behoeftestelling hiervoor is separate besluitvorming voorzien. Daarbij zullen de parate eenheden de beschikking krijgen over de nieuwste voertuigen en stromen de "oudere" voertuigen door naar het mobilisabele bestand. Tevens zal dan worden bezien of de Koninklijke marechaussee behoefte heeft aan vervanging van haar 24 YPR'en. Deze YPR'en, de "jongste" voertuigen uit het krijgsmachtbrede YPR-bestand, voldoen nog aan de operationele eisen van de Koninklijke marechaussee.
De YPR'en die zijn ingedeeld bij de volledig mobilisabele eenheden (maximaal 540 stuks) en die pas na 2017 zullen worden afgestoten, zullen in de eerste fase een technisch levensduurverlengend onderhoud ondergaan. Daarmee wordt bereikt dat het mobilisabele materieel in ieder geval geschikt blijft voor de inzet in algemene verdedigingsscenario's. Tevens zullen maatregelen worden getroffen om opleidingsconsequenties voor reserve-personeel zoveel mogelijk te beperken. De fasering heeft ook operationele en logistieke gevolgen. Op brigadeniveau zal sprake zijn van een kwalitatief onderscheid tussen eenheden. De parate eenheden zullen namelijk zijn uitgerust met het modernste materieel, terwijl de mobilisabele eenheden nog tot ongeveer 2025 de beschikking zullen hebben over de pantservoertuigen van het type YPR. Met dit verschil in operationele kwaliteit van beide typen eenheden zal bij de uitvoering van de bondgenootschappelijke verdediging rekening moeten worden gehouden. Het onderscheid zal niet van invloed zijn op de uitvoering van crisisbeheersingstaken, omdat hiervoor alleen parate eenheden worden ingezet.

Ook in logistieke zin zal, bij de uitvoering van de bondgenootschappelijke verdediging, de gefaseerde vervanging aanvullende maatregelen vereisen. Bij de reservedelenvoorziening en de inrichting van de herstelorganisatie zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van verschillende typen pantservoertuigen binnen de brigade. Zoals is uiteengezet biedt de gefaseerde vervanging, naast een spreiding van de benodigde gelden, ook de mogelijkheid om de behoefte zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin te heroverwegen op grond van de actuele militair-strategisch situatie en de tactisch-operationele en technologische ontwikkelingen. De in de eerste fase verworven voertuigen kunnen in dat geval doorstromen naar de mobilisabele eenheden, waardoor de parate eenheden blijven beschikken over het modernste materieel dat is afgestemd op de meest actuele behoefte.

De invulling van de behoefte

Internationale oriëntatie
Zeker bij mega-projecten als het onderhavige is het van belang in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden te bezien van internationale samenwerking onder meer op het gebied van operationeel optreden, opleidingen, aanschaf en instandhouding. Wellicht is het mogelijk met bondgenoten overeenstemming te bereiken over de functionele eisen en een tijdschema. Een tijdige oriëntatie is niet alleen van belang in verband met het maximaal benutten van de mogelijkheden voor standaardisatie en interoperabiliteit en van schaalvoordelen. Ook biedt vroegtijdige samenwerking de nationale industrie en onderzoeksinstellingen een zo goed mogelijke uitgangspositie voor de directe deelneming aan internationale materieelontwikkelingsprojecten. Het ministerie van Economische Zaken deelt deze voorkeur voor vroegtijdige deelneming in plaats van compensatie achteraf.

Uit een algemene oriëntatie voor de gehele eerste fase is gebleken dat in de Verenigde Staten een studie wordt verricht naar de vervanger van het pantservoertuig "Bradley". De verwachting is dat die niet vóór 2012 beschikbaar zal zijn en dat deze ontwikkeling bovendien tot een gepantserd rupsvoertuig zal leiden.
Mede in verband hiermee is als verwervingsstrategie voor de 210 wielvoertuigen (fase 1a) gekozen voor deelneming aan een Europees samenwerkingsverband. Deze deelneming geldt voor een relatief klein deel van de totale behoefte van 800 voertuigen in fase 1. In beginsel kwamen twee Europese projecten in aanmerking: het Italiaanse project "Centauro 8x8 Vehicle" en het Duits/Frans/Britse samenwerkingsproject "Gepanzertes Transport Kraftfahrzeug"/"Vehicule Blindée Combat d'Infanterie"/"Multi Role Armoured Vehicle" (vaak aangeduid als "GTK-project") Omdat er reeds een Italiaans prototype bestond en er dus geen mogelijkheden meer waren om in de ontwikkelingsfase samen te werken, maar ook omdat samenwerking met Italië om operationele redenen minder voor de hand lag dan samenwerking met Duitsland, is aansluiting gezocht bij het GTK-project.

Uit een eerste vergelijking van programma's van eisen voor de Nederlandse gepantserde wielvoertuigen en die voor het GTK-project bleek dat samenwerking vanuit operationeel en technisch oogpunt mogelijk is. Deelneming aan het GTK-project biedt mogelijkheden inzicht en invloed te verwerven tijdens de ontwikkeling en productie van benodigde pantservoertuigen. Ook de keuze op langere termijn kan dan op goede gronden worden gemaakt. Gelet op de voorziene Nederlandse inbreng in het project, is de Nederlandse positie vergelijkbaar met die van de overige deelnemers. Om deze operationele, logistieke en politiek-industriële redenen ligt deelneming aan het GTK-project in de rede. Vanaf september 1997 worden dan ook op diverse niveau´s gesprekken gevoerd met als doel volwaardig deelnemer te worden aan het GTK-project. Vanaf eind 1997 is Nederland als waarnemer toegelaten tot de projectorganisatie. De Nederlandse benaming voor dit project is "Pantserwielvoertuig" (PWV).

Zoals gezegd zijn bij het PWV-project grote belangen onderkend voor de Nederlandse industrie. Gesprekken met het ministerie van Economische Zaken en de NIID hebben er al in een vroeg stadium toe geleid dat de firma Stork namens de Nederlandse industrie optreedt als "lead-industry". Stork heeft daartoe een "capability-matrix" van de Nederlandse industrie opgesteld en is in gesprek met de deelnemende industrieën uit de overige drie landen over de mogelijkheden voor een Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van het basisvoertuig en de productie van de serie.

Tijdschema
Fase 1. De resultaten van de voorbereiding van de Nederlandse deelneming aan het internationale PWV-project kunnen naar huidig inzicht op zijn vroegst in 1999 met een gecombineerde voorstudie-/studiebrief aan de Kamer worden gerapporteerd. Goedkeuring van de brief zal tot ondertekening van het MOU voor deelneming aan de ontwikkelingsfase leiden. Bij deelneming zal, uitgaande van de huidige planning van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, in 2003 de verwervingsvoorbereidingsfase voor dit deel van de behoefte (fase 1a) worden afgesloten. De invoering in Nederland kan dan drie jaar later aanvangen. Voor de resterende behoefte uit fase 1 (fase 1b) is in het Materieelprojectenoverzicht 1999 gesteld dat de B-brief in 1999 aan het parlement zal worden aangeboden. Deze brief zal tevens een onderbouwde planning voor het vervolgtraject bevatten.
Fase 2. Voor de verwerving van de pantservoertuigen uit fase 2 zal een separaat DMP-traject worden gevolgd. De behoeftestelling voor deze fase is niet vóór 2010 te verwachten.

Financiële en personele consequenties

Financieel
Voor het gehele project wordt thans rekening gehouden met verwervingskosten in de orde van grootte van f 5600 miljoen (prijspeil 1998). Voor de eerste fase is in totaal Mf 3500 in de plannen opgenomen. Hierin zijn naast de vaste wapensystemen en de daaraan gerelateerde initiële munitievoorraad inbegrepen de voorzieningen voor inbouwapparatuur, zoals communicatiemiddelen, een "battlefield management"-systeem, een "combat identification"-systeem en een "global positioning"-systeem. Ook zijn inbegrepen de nbc-installaties, de uitrustingspakketten, gereedschappen, documentatie, een initiële voorraad aan reservedelen en simulatoren en andere opleidingsmiddelen. Voor de voertuigen zonder vast wapensysteem maken de voorzieningen voor inbouw van boordbewapening deel uit van de projectdefinitie. Eventuele infrastructurele aanpassingen horen eveneens bij het project, maar zijn afhankelijk van de uiteindelijke keuze. Daar de realisatie van het totale project zich over tientallen jaren uitstrekt gaat het uiteraard om een raming, die tot stand is gekomen door gebruik te maken van algemeen geldende kengetallen. Zo is onder meer aangenomen dat een gepantserd wielvoertuig (inclusief alle hiervoor genoemde, gerelateerde posten) ongeveer Mf 3 en een rupsvoertuig ongeveer Mf 6 zal kosten. Onder meer operationele, technologische en financieel-economische ontwikkelingen kunnen in de toekomst leiden tot aanpassingen van het budget.

Voor de deelneming aan de ontwikkelingsfase van fase 1a, de pantserwielvoertuigen, is in het budget Mf 75 gereserveerd. Als een uitnodiging voor Nederlandse deelneming is ontvangen, zal dit bedrag met de daaraan gerelateerde kasgeldprognose worden geactualiseerd. De serie-levering van fase 1a (het PWV-project) behelst ongeveer Mf 630, de ontwikkeling en serie in fase 1b ongeveer Mf 2590 en de aanschaf van geavanceerde opleidingsmiddelen ongeveer Mf 70. Tevens is in het budget voor de eerste fase een bedrag van Mf 135 opgenomen voor het levensduurverlengend onderhoud aan de voertuigen die niet in de eerste fase worden vervangen. In de plannen van de Koninklijke landmacht zijn voor fase 1 en fase 2 van het project de volgende meerjarenramingen opgenomen:

99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 70 11e Totaal
Fase 1 17 16 16 16 10 - 80 120 190 210 200 210 2415 3500
Fase 2 - - - - - - - - - - - - - 2100

(bedragen in Mf)

De financiële gegevens van het project sluiten eenduidig aan op de ontwerpbegroting 1999. Het project wordt beheerd met behulp van Geïntegreerde Verplichtingen Kas en Kosten Administratie (GVKKA) waarin reserveringen, verplichtingen en uitgaven worden vastgelegd.

Personeel
Het uitgangspunt is dat als gevolg van de vervanging van de pantservoertuigen structureel geen extra functies ontstaan. Wel is het mogelijk dat er in de invoeringsfase tijdelijk behoefte bestaat aan extra begeleidend personeel. De vervanging van de pantservoertuigen zal binnen de gestelde personeelsplafonds worden uitgevoerd.

De projectorganisatie

Algemeen
De Directie Materieel van de Koninklijke landmacht is onder meer verantwoordelijk voor het projectmanagement van grote, complexe projecten. Daartoe is binnen de beide systeemgroepen van de directie een groep van hooggekwalificeerde projectmanagers gevormd, die belast zijn met de realisatie van een of meer materieelprojecten. Binnen de systeemgroep zijn productgroepen verantwoordelijk voor de instandhouding van ingevoerd materieel. Deze productgroepen ondersteunen de projectmanagers met kennis, vooral op de gebieden techniek, bevoorrading en onderhoud.

Het projectteam
Voor het managen van het project "vervanging pantservoertuigen" is een projectteam ingesteld waarin alle ressorts van de Koninklijke landmacht zijn vertegenwoordigd. De taken, samenstelling en werkwijze van het projectteam zijn vastgelegd in een instellingsbeschikking. Het projectteam rapporteert aan de bevelhebber. Binnen het projectteam is een contractmanager verantwoordelijk voor de commerciële en contractuele aspecten. Hij is in beginsel voor dezelfde duur voor het project beschikbaar als de projectmanager. Ook maakt een controller deel uit van het projectteam, onder meer om toezicht uit te oefenen op de toepassing van de juiste financiële regelgeving.

Taken van het projectteam
Het projectteam is belast met de leiding van het project "vervanging pantservoertuigen" en verricht zijn taken overeenkomstig de geldende aanwijzingen voor projectmanagement. Het team initieert en bewaakt de voortgang van alle activiteiten op materieel-logistiek gebied en neemt maatregelen om stagnatie te voorkomen. Daarnaast is het projectteam bevoegd om binnen en buiten de Directie Materieel samenwerkingsverbanden in te stellen. Ook de voortdurende validatie van de kwalitatieve en kwantitatieve eisen is een belangrijke taak van het projectteam. Nieuwe en geactualiseerde, aan het project gerelateerde deelstudies (onder andere inzake manoeuvre en vuursteun) zijn hiervoor van belang.

De voorbereiding van de mogelijke deelneming van Nederland aan de ontwikkelingsfase van het PWV-project is thans een hoofdtaak van het projectteam. Ook wordt een voorstudie verricht naar de vervanging van de overige 590 pantservoertuigen uit fase 1 (fase 1b). Voort moet het systeemmanagement van de te verwerven voertuigen worden voorbereid. Hierbij wordt zoveel mogelijk de "Continuous Acquisition & Life-cycle Support" (CALS)-strategie toegepast. CALS heeft tot doel de inzetbaarheid tegen minimale levensduurkosten te verwezenlijken door reeds bij de ontwikkeling van materieel informatie ten behoeve van het systeemmanagement vast te leggen en tussen contractpartijen uit te wisselen.

Voor de YPR-voertuigen die pas in fase 2 worden vervangen, wordt een plan gemaakt voor levensduurverlengend onderhoud. Vooral de logistieke aspecten zijn hierbij van belang (waaronder de beschikbaarheid van reservedelen).

De rol van de het kerndepartement
Gezien de omvang en complexiteit is het project "vervanging pantservoertuigen" in het kader van het DMP als een niet gemandateerd project aangemerkt. Hierdoor is de besluitvorming in de verschillende fasen uitdrukkelijk voorbehouden aan de bewindslieden van Defensie. Ten behoeve van de coördinatie van de interdepartementale en industriële inbreng vindt periodiek overleg plaats met vertegenwoordigers van de industrie, het ministerie van Economische Zaken, de Stichting Nederlandse Industriële Inschakeling Defensieopdrachten (NIID) en vertegenwoordigers van de Koninklijke landmacht. Ook de internationale aspecten van het project "vervanging pantservoertuigen" krijgen vanuit kerndepartement ruime aandacht. Deelneming aan materieelinvesteringsprojecten past namelijk in de gedachte om een bijdrage te leveren aan de instandhouding en de versterking van de Europese defensietechnologische- en industriële basis. Het ligt in het voornemen het project "PWV" onder te brengen bij OCCAR. Het project "vervanging pantservoertuigen" en de Nederlandse deelneming aan het project "PWV" in het bijzonder staan dan ook geregeld op de agenda van internationaal (politiek en ambtelijk) overleg.

Gezien de internationale dimensie en de politieke en industriële betrokkenheid heeft Defensie het project "vervanging pantservoertuigen" als een bijzonder project aangemerkt. Dit betekent onder meer dat de bewindslieden ten minste eens per half jaar uitgebreid worden geïnformeerd over de actuele stand van zaken. In het kader van de toepassing van de procedureregeling grote projecten zal de Tweede Kamer vanaf februari 2000 jaarlijks door middel van een voortgangsrapportage over het totale vervangingsproject worden geïnformeerd. Daarnaast zal de Tweede Kamer per deelproject over elke fase van het DMP schriftelijk worden geïnformeerd.

De relatie met overige projecten

Het project "licht verkennings- en bewakingsvoertuig" (LVB)
Op 17 maart 1992 en 25 november 1994 (Kamerstukken 22300 X nr 66 en 23900 X nr 24) is de Tweede Kamer geïnformeerd over het project LVB. Het LVB is een gepantserd wielverkenningsvoertuig waarmee organieke verkenningseenheden en verkenningspelotons van pantserinfanteriebataljons en tankbataljons hun specifieke verkennings- en bewakingstaak zullen gaan uitvoeren. Naar verwachting worden 220 LVB'en aangeschaft.

Zowel de keuze voor een wielconcept als het beoogde tijdstip van invoering van het LVB heeft ertoe bijgedragen dat ook in het eerste deel van fase 1 van het project vervanging pantservoertuigen is gekozen voor een wielvoertuig om de overige gepantserde voertuigen binnen verkenningseenheden te vervangen. De financiële omvang van het project vervanging pantservoertuigen wordt niet beïnvloed door het LVB-project.

Het project "Gepantserd voertuig voor vredesoperaties"
Vanaf oktober 1998 stromen bij Defensie negentig voertuigen van het type PATRIA XA-188 in als "Gepantserd Voertuig voor Vredesoperaties" (Kamerstukken 25 000 X, nr. 10, 35 en 48). Hiervan zijn er twintig bestemd voor het Korps Mariniers en zeventig voor de Koninklijke landmacht. Ze zullen in een pool worden ondergebracht voor eenheden die in vredebewarende operaties moeten beschikken over gepantserde wielvoertuigen. De verwerving van het gepantserd voertuig voor vredesoperaties moet worden beschouwd als een tijdelijke oplossing. Na instroming van de nieuwe pantservoertuigen zullen ook hiermee vredebewarende operaties worden uitgevoerd. De Patria´s zullen op den duur buiten dienst worden gesteld.

Het project "Battlefield Management System" (BMS)
Op 9 december 1997 (Kamerstuk 25600 X nr 25) bent u geïnformeerd over de behoeftestelling BMS. Dit project richt zich op de introductie van de computer en computergestuurde communicatie bij de operationele eenheden van de Koninklijke landmacht op het niveau van bataljon en lager. Het doel is commandanten een actueel (real time) beeld te presenteren over onder meer de posities van eigen en vijandelijke eenheden. Bij de verwerving van nieuwe pantservoertuigen zal rekening worden gehouden met de inbouw van een BMS-systeem. Het zorgdragen voor de voorzieningen voor de inbouw maakt deel uit van het project "vervanging pantservoertuigen". De benodigde apparatuur maakt deel uit van de projectkosten van het project BMS.

Het project "Soldier Modernisation Programme" (SMP)
Op 2 december 1997 en 5 maart 1998 (Kamerstuk 25 600 X nr. 22 en nr. 42) bent u geïnformeerd over het project SMP. Dit programma heeft vooral tot doel de doeltreffendheid en flexibiliteit en daarmee ook de overlevingskans van de individuele gevechtssoldaat te verbeteren. Aanvullend onderzoek zal kunnen leiden tot aanpassingen van de huidige uitrusting van de soldaat en mogelijk ook tot aanpassingen aan het pantservoertuig. Bij de validatie van de kwalitatieve eisen voor de pantservoertuigen zullen de ontwikkelingen op het gebied van SMP dan ook voortdurend worden betrokken.

Het project "Tactische indoor simulatie" (TACTIS)
Het project TACTIS heeft tot doel de geoefendheid van eenheden te verbeteren door diverse wapensysteemsimulatoren aan elkaar te koppelen. Met mijn brief van 9 oktober 1998 (Kamerstuk 26 200 X nr. 04) heb ik u onder meer ingelicht over een aanvullende behoefte aan pantserinfanteriesimulatoren. Deze simulatoren zullen op termijn vervangen worden door nieuwe die in het kader van het project "vervanging pantservoertuigen" zullen worden aangeschaft.