Speech tijdens het symposium '50 jaar Verdrag van Rome'

Speech door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mw. Gerda Verburg, tijdens het symposium '50 jaar Verdrag van Rome', Wassenaar, 19 april 2007

Dames en heren,
Op 25 maart 1957 ondertekenden zes Europese landen het Verdrag van Rome. Het was een historisch moment, een vervolg op het initatief van de Franse politicus Robert Schuman. Die riep Frankrijk en Duitsland in 1950 op om hun productie van kolen en staal onder één gemeenschappelijke noemer te brengen. Dan zouden oorlogen zoals die van 1870, 1914-1918 en 1939-1945 tot het verleden behoren. Als resultaat van Schuman’s inspanningen kwam in 1953 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal tot stand.

Dat was het begin van de Europese samenwerking, die op veel terreinen een ongekend succes is geworden. Inmiddels is het aantal lidstaten fors uitgebreid; het zijn er nu 27. En de samenwerking heeft zich verdiept op een manier die de oprichters waarschijnlijk niet voor mogelijk zullen hebben gehouden.

Nederland is vanaf het begin betrokken bij de Europese eenwording, en toonde zich lange tijd als sterk pro-Europees. Daarom was de schok groot toen de Nederlandse bevolking zich twee jaar geleden per referendum uitsprak tegen het nieuwe Grondwettelijk Verdrag.

Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de motieven daarvoor. Duidelijk werd dat het project 'Europa' niet meer vanzelf sprak. Duidelijk werd dat de burgers zich onvoldoende betrokken voelden bij de Europese Unie. En het werd duidelijk dat de tijd aangebroken was voor een nieuwe legitimatie van de Europese samenwerking.

Dames en heren!
Vanmorgen wil ik een paar gedachten met u delen over de rol van de landbouw in het proces van Europese samenwerking. En dan wil ik het vooral hebben over de relatie tussen het landbouwbeleid en burgers.

Het staat buiten kijf dat de landbouw vanaf het allereerste begin een belangrijke bouwsteen is geweest in de totstandkoming van de Europese samenwerking. En naar mijn idee blijft het landbouwbeleid voor die samenwerking relevant. Maar alleen als we ervoor zorgen dat de ontwikkeling van dat beleid herkenbaar is voor alle burgers, in Nederland en in de rest van de Unie.

Dat het begin van de samenwerking tussen Europese landen alles te maken had met concrete behoeften van Europese burgers is evident. Wie zich enige voorstelling vormt van de verschrikkingen van een oorlog, kan zich ook voorstellen hoe de sterk de wens is dat nooit meer te hoeven meemaken. Geen honger, angst en onvrijheid meer.

De naoorlogse Europese leiders herkenden, deelden én vertaalden dat verlangen. Zo ontstond samenwerking op verschillende terreinen. Eerst op het gebied van kolen en staal. Daarna op breder terrein, de landbouw inbegrepen.

In het Verdrag van Rome kwam de landbouw al prominent aan de orde. Eén van de doelen was de voedselvoorziening veilig te stellen. Productiviteitsgroei was een andere.

We kunnen nu, een halve eeuw na de ondertekening van het Verdrag van Rome, constateren dat het Europese samenwerkingsbeleid succesvol is gebleken. Steeds meer landen deden mee, er kwam een interne markt, er kwam één munt.

Ook het landbouwbeleid was een succes. De doelstelling om Europa in de eigen voedselbehoefte te voorzien werd bijvoorbeeld in relatief korte tijd gehaald. De keerzijde van de medaille waren de grote voorraden van producten als wijn, boter en graan. De surplussen lieten zien dat er grenzen waren aan het succes van het landbouwbeleid. Maar ook de de kritische blik van geëmancipeerde burgers speelde een rol. Burgers stonden inmiddels wat verder af van de landbouw.

Burgers hadden de landbouw nodig gehad als producent van voedsel. De landbouw had letterlijk en figuurlijk alle ruimte gekregen om te zorgen voor voldoende voedsel. Maar het besef brak door dat die ruimte een prijs had, misschien wel een te hoge prijs. Mensen gingen zich zorgen maken over zaken als gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn, natuur en milieu, eerlijke handel.

Dames en heren!
Het Europees landbouwbeleid is inmiddels op een groot aantal punten aangepast en vernieuwd. In die aanpassingen zie je een typisch Europese benadering. Niet alleen het economisch nut van de landbouw is bepalend. Ook andere waarden zijn medebepalend voor de manier waarop we de landbouw in Europa vormgeven. Inkomenssteun aan boeren is grotendeels losgekoppeld van de productie, de prijzen zijn vergaand aangepast aan het wereldmarktniveau en er is in toenemende mate aandacht voor duurzaamheid.

Er is dus al een hoop gebeurd. Maar we zijn er nog niet, dames en heren. We zullen de lijnen die zich in de laatste decennia aftekenden, moeten doortrekken. Dat betekent enerzijds versterking van het concurrentievermogen van de landbouw. Ik maak daarbij wel een kanttekening: enige geleidelijkheid is daarbij op z'n plaats. Een ondoordacht snelle liberalisering zou onaangename effecten kunnen hebben voor de boeren en consumenten in de nieuwe lidstaten. Dat zou daar tot grote maatschappelijke onrust kunnen leiden.

En dat brengt mij op een tweede, minstens even belangrijke lijn: een sterkere vermaatschappelijking van de landbouw. Bij dat laatste heb ik dan weer de burgers en in toenemende mate de buitenlui in het vizier.

Die tweede lijn komt ook in het regeerakkoord tot uitdrukking. Er is sprake van vermaatschappelijking van de inkomenssteun aan boeren.

Plattelandsontwikkeling krijgt prioriteit, gericht op een veelzijdig en vitaal platteland. De agrarische sector kan daaraan een bijdrage leveren door te innoveren, te diversificeren, door biologisch te produceren of op een andere duurzame manier, en door zich te richten op maatschappelijke dienstverlening zoals het beheer van natuur en landschap. De boer als rentmeester van een aantrekkelijk platteland, dat voldoet aan de behoeften van al die stedelingen en dorpelingen die er op adem willen komen en graag willen genieten van een mooi landschap en aantrekkelijke natuur.

Dames en heren!
Graag sta ik nog wat langer stil bij de maatschappelijke ontwikkelingen die ik zie. Ontwikkelingen die op termijn doorwerken in de vormgeving van het landbouwbeleid, op nationaal en Europees niveau.

Ten eerste de voortschrijdende vrijmaking van de wereldhandel. De EU zal onder druk blijven staan om de prijzen nog verder richting wereldmarktniveau aan te passen.

Een tweede ontwikkeling is de klimaatverandering. De opschuiving van klimaatzones leidt tot verplaatsing van de productie. Binnen Europa zal zich een verschuiving van de landbouwproductie in noordelijke richting voordoen, zo is de verwachting. Wereldwijd gezien krijgen vooral de armere landen het voor hun kiezen. Dus als Europa zijn verantwoordelijkheid voor de mondiale voedselzekerheid wil nemen, moet het haar landbouwgrond in productie houden.

En het is niet alleen de klimaatverandering die de voedselzekerheid weer op de agenda doet belanden. Dat is evenzeer de groeiende wereldbevolking – acht miljard in 2025 – met daaraan gepaard een toenemende vraag naar (drink)water en voedsel.

Een derde ontwikkeling betreft de noodzakelijke zoektocht naar alternatieve energiebronnen. Klimaatverandering, het op den duur opraken van fossiele bronnen en de afhankelijkheid van de leveranciers daarvan – ze vormen een grote uitdaging een duurzaam alternatief te vinden. Dan denk ik niet alleen aan vervangende brandstoffen. Het gaat zeker ook om groene grondstoffen voor de industrie, de totstandkoming van een groene, sterke economie, in jargon bio-based economy.

Een vierde ontwikkeling is de veranderende verhouding tussen mens en dier. Er is, op nationaal en op Europees vlak, sprake van toenemende aandacht voor de manier waarop wij omgaan met dieren, in de landbouw en daarbuiten.

Dames en heren!
Deze ontwikkelingen raken de burgers direct of indirect. De overheid doet zichzelf dan ook tekort wanneer zij geen rekening houdt met de opvattingen van mensen hieromtrent.

Diezelfde burgers heeft zijn mening over het landbouwbeleid overigens al herhaaldelijk kenbaar gemaakt. Europees niveau gebeurde dat vorige maand nog.

Deze 'Eurobarometer' laat onder meer zien dat 88 procent van de Europese bevolking van menig is dat de landbouw en het landelijk gebied belangrijk zijn voor de toekomst van Europa. We hebben nog menig politicus en andere mensen hiervan te overtuigen. En terwijl er geen sprake is van een sterke onvrede over de hoogte van het landbouwbudget, zeggen de burgers de uitgaven meer te willen richten op het bereiken van een hoog niveau van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieukwaliteit.

Deze uitkomsten zijn overigens niet echt nieuw, dames en heren. Er zijn de laatste jaren publieksonderzoeken gedaan naar de waardering van de landbouw door de Nederlandse bevolking. Die laten dezelfde tendensen zien.

Maar ik wil mijzelf niet in slaap laten sussen door resultaten die mij en medestanders goed uitkomen. Het GLB zal de komende jaren onderwerp van discussie zijn op alle politieke niveaus. Denk aan de health check van het GLB in 2008. Denk ook aan de tussentijdse evaluatie van de Europese begroting in 2008/9. Het zal hierbij niet alleen gaan over de periode tot en met 2013 – daarover is in ieder geval in financiële zin helderheid -, maar ook over de periode daarna.

Een goed moment dus om de daad bij het woord te voegen en met burgers in gesprek te gaan. Ik wil dat doen door verschillende maatschappelijke groepen te consulteren over hun visie op de toekomst van het GLB. Dat zal de komende maanden zijn beslag krijgen. Overigens wil ik het brede publiek – burgers en buitenlui - bij deze dialoog betrekken. Het gaat tenslotte iedereen aan – zestien miljoen mensen -, niet alleen de klassieke gesprekspartners van LNV. Het gaat niet alleen over landbouw zelf, maar ook over voedsel van kwaliteit, een aantrekkelijk landschap, en mooie natuur. 75 Procent van alle grond in Nederland is platteland.

In het kader van dit gesprek wil ik nog wel een kritische vraag stellen. Zijn wij als ministerie van LNV open genoeg? Is er genoeg toegankelijke informatie beschikbaar over de beleidsterreinen van het ministerie? Herkenning en erkenning zijn hierbij van belang.

Om duidelijkheid te creëren over de relatie tussen het GLB en ons dagelijks voedsel, organiseer ik samen met mijn Vlaamse collega van Landbouw en Visserij een publiekstentoonstelling over '50 jaar Verdrag van Rome en landbouw'. Ik verwacht dat die tentoonstelling zal bijdragen aan een beter begrip van het Europees landbouwbeleid.

Dames en heren!
De landbouw heeft al lange tijd een voorhoedepositie op het speelveld van de Europese samenwerking. Dat was zo in de jaren vijftig van de vorige eeuw, en dat is nog steeds zo. En dat moet zo blijven, want de ontwikkelingen die ik zojuist schetste onderstrepen de noodzaak van Europese samenwerking, niet in het minst op landbouwgebied. Hierin onze positie bepalen is uitdaging en opdracht tegelijk.

Maar dat beleid kan alleen slagen als het in zijn verdere ontwikkeling rekening houdt met de belangen en behoeften van burgers, boeren en buitenlui.

Daar wil ik mij samen met u sterk voor maken.

Ik dank u voor uw aandacht en wens u een inspirerend en effectief symposium toe.