Antwoorden op kamervragen over de in het rapport van de stichting Cuba Futuro beschreven misstanden omtrent Cubaanse werknemers op Curaçao

Antwoorden op Kamervragen van de leden Van Bochove en Ferrier (beiden CDA) over de in het rapport van de stichting Cuba Futuro beschreven misstanden omtrent Cubaanse werknemers op Curaçao.

Vraag 1
Is uw uitspraak , dat de regering al langer op de hoogte is van de in het rapport van de stichting Cuba Futuro beschreven misstanden omtrent Cubaanse werknemers op Curaçao waar? Zo ja, hoelang bent u al op hoogte?

Antwoord 1
Het rapport waarnaar u refereert heb ik in maart van dit jaar van de stichting Cuba Futuro ontvangen.

De inzet van Cubaanse arbeiders en de werkomstandigheden bij de Curaçaose Droogdokmaatschappij (CDM) zijn reeds eerder onderwerp van gesprek geweest. Zo zijn in maart 2005 krantenartikelen verschenen over drie toentertijd ‘ontvluchte’ Cubaanse arbeiders die de oversteek naar Colombia hadden gemaakt en in krantenartikelen melding maakten van ontoelaatbare werkomstandigheden bij de CDM.

Naar aanleiding van deze berichten is door de Antilliaanse arbeidsinspectie een inspectierapport opgesteld over de CDM. Deze inspectie vond plaats in de periode maart – november 2005. Het inspectierapport is verschenen in november 2005 en is door de Antilliaanse regering in december 2005 aan BZK aangeboden.
Voor uw informatie ontvangt u bijgaand de samenvatting van het inspectierapport met daarin een overzicht van de omvang van de inspectie, de geconstateerde overtredingen en de hiervoor verantwoordelijke organisaties.

Daar waar de arbeidsinspectie overtredingen constateerde is de verantwoordelijke organisatie aangeschreven en gesommeerd maatregelen te treffen. Ik ben destijds door de Antilliaanse regering geïnformeerd dat de CDM heeft aangegeven op korte termijn oplossingen te zullen zoeken voor de in het rapport geconstateerde overtredingen.

Naar aanleiding van berichten – o.a. in de Miami Herald in oktober 2006 - waaruit bleek dat de werkomstandigheden van Cubaanse arbeiders bij de CDM niet waren verbeterd, heeft de Antilliaanse regering, in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken, besloten de visumverlening aan betrokken arbeiders door de ambassade in Havana per 31 oktober 2006 tot nader order te staken.

Op 31 januari 2007 zijn door CDM nieuwe afspraken gemaakt met de Cubaanse overheid over de inzet van Cubaanse arbeiders. Volgens deze nieuwe afspraken zouden de werkomstandigheden waaronder de Cubaanse arbeiders bij CDM werken in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving. Naar aanleiding hiervan is de stop op de visumafgifte door de ambassade in Havana in februari 2007 opgeheven.

Kort daarop verscheen het rapport van Cuba Futuro, waaruit andermaal bleek dat de betreffende arbeidsomstandigheden niet daadwerkelijk zouden zijn verbeterd. Met het oog daarop heeft de Nederlands-Antilliaanse regering wederom de visumverlening opgeschort en is besloten een onderzoekcommissie in te stellen. De resultaten van het onderzoek zijn op het moment van de beantwoording van deze vragen nog niet bekend.

Zie tevens het antwoord op uw vraag 3 van 23 maart 2007 over dit onderwerp.

Vraag 2
Welke stappen zijn gezet om hieraan een eind te maken?

Antwoord 2
Zie antwoord op vraag 1.

Vraag 3
Hoe is het te verklaren dat de beschreven activiteiten nog steeds voortduren?

Antwoord 3
Of de beschreven activiteiten nog voortduren zal moeten blijken uit het door de Nederlands-Antilliaanse regering ingestelde onderzoek.

Vraag 4
Is het waar dat de beschreven activiteiten, werken om een schuld af te betalen, in strijd zijn met internationale verdragen?

Antwoord 4
Het Koninkrijk is partij bij het Europees Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) . Dit verdrag en de daarbij behorende Protocollen gelden voor alle landen van het Koninkrijk. Artikel 4 verbiedt slavernij en gedwongen arbeid. Deze bepaling heeft een absoluut karakter, wat wil zeggen dat er onder geen enkele omstandigheid van kan worden afgeweken. In artikel 4 ligt zowel een negatieve als een positieve verplichting besloten: Het Koninkrijk is zelf gehouden aan het verbod, maar dient tevens te voorkomen dat slavernij en dwangarbeid binnen zijn jurisdictie plaatsvinden. In dat licht dient het onderzoek van de Antilliaanse regering naar de arbeidsomstandigheden van de buitenlandse werknemers bij de CDM te worden gezien.

Daarnaast kunnen twee ILO-verdragen (International Labour Organisation) waar het Koninkrijk partij bij is mogelijk relevant zijn. Ten eerste is daar de ILO Convention (nr. 029) concerning forced or compulsory labour uit 1930. Het arbeid verrichten onder dwang (verplichte arbeid) is blijkens dit verdrag onder voorwaarden gedurende een overgangsperiode toegestaan. De meer recente ILO-Convention (nr. 105) concerning the abolition of forced labour uit 1957 stelt in artikel 1 dat iedere Partijstaat “undertakes to suppress and not to make use of any form of forced or compulsory labour […] as a method of mobilising and using labour for purposes of economic development”.
Op basis van het ILO-verdrag van 1957 alsmede het EVRM rust op het Koninkrijk de verplichting om slavernij en dwangarbeid te voorkomen.

Ik kan niet met zekerheid zeggen of in het geval van de CDM ook werkelijk sprake is van gedwongen arbeid in de zin van artikel 1 van het verdrag uit 1957. Het eerdergenoemde Antilliaanse onderzoek zal meer duidelijkheid moeten verschaffen over de activiteiten die hebben plaatsgevonden bij de CDM.

Vraag 5
Zijn deze verdragen ondertekend namens het Koninkrijk?

Antwoord 5
Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 6
Is het waar dat de Cubaanse werknemers worden bewaakt door vertegenwoordigers van de Cubaanse regering? Zo ja, is dit niet in strijd met internationale verdragen?

Antwoord 6
Het is mij niet bekend of Cubaanse werknemers worden bewaakt door vertegenwoordigers van de Cubaanse regering. In eerdergenoemd rapport van de Stichting Cuba Futuro wordt hiervan melding gemaakt. In het inspectierapport van november 2005 wordt niet gesproken over bewaking door vertegenwoordigers van de Cubaanse Regering.

Artikel 5 van het EVRM betreft het recht op vrijheid en veiligheid. Het artikel stelt dat niemand zijn vrijheid zal worden ontnomen, behalve in de in dat artikel genoemde gevallen. Of er sprake is van mogelijke schending van artikel 5 zal uit het door de Regering van de Nederlandse Antillen ingestelde onderzoek moeten blijken.

Vraag 7
Is het u bekend dat Cubanen, die zich op Curaçao niet gedragen volgens de Cubaanse regels, worden teruggestuurd en dat voor hen gevangenisstraf dreigt alsmede maatregelen gericht tegen hun familie?

Antwoord 7
Hoe de Cubanen in geval van uitzetting na terugkeer in Cuba zullen worden behandeld zal afhangen van een politieke beslissing terzake. De Cubaanse strafwetgeving geeft tal van aanknopingspunten voor detentie. Straffen kunnen variëren van ontslag uit dienstverband tot langdurige gevangenisstraffen op grond van weinig afgebakende vergrijpen in de sfeer van het in diskrediet brengen van de revolutie. Ook maakt de Cubaanse wetgeving het mogelijk dat personen ten aanzien van wie de overheid het gevaar aanwezig acht dat zij zich in de toekomst schuldig kunnen gaan maken aan bepaalde vergrijpen, worden vastgezet.

Het is mij echter niet bekend dat Cubanen die bij de CDM werkzaam zijn op initiatief van de Cubaanse overheid voortijdig worden teruggestuurd naar Cuba.

Vraag 8
Deelt u de zorg aangaande de veiligheid van drie Cubanen die zich op vliegveld Hato vlak voor hun vertrek aan hun begeleiders onttrokken omdat zij niet terug willen naar Cuba?

Antwoord 8
Ja, die zorg deel ik en is ook gedeeld met de autoriteiten in Willemstad.

Vraag 9
Bent u bereid de brief aan onder andere de Nederlandse regering waarin zij aandacht vragen voor hun situatie omdat zij vrezen voor hun veiligheid op korte termijn te beantwoorden?

Antwoord 9
Voor alle duidelijkheid betreft het hier een brief aan de gezaghebber van Curaçao. Op 23 maart jl. is een kopie van deze brief door de Stichting Cuba Futuro aan de Nederlandse Regering gestuurd met het verzoek uitzetting naar Cuba te helpen voorkomen.

In antwoord op deze brief zal ik een kopie van mijn antwoorden op uw Kamervragen (en de Kamervragen van 23 maart jl.) aan Stichting Cuba Futuro doen toekomen met het verzoek de drie Cubanen waar het hier om gaat in te lichten.

Vraag 10
Bent u bereid om bij de Antilliaanse regering te pleiten voor het niet terugsturen van deze Cubanen omdat hen bij terugkeer gevangenisstraf wacht?

Antwoord 10
Over de drie Cubaanse arbeiders is de laatste weken regelmatig contact geweest tussen Den Haag en Willemstad. Daarbij is aan de Antilliaanse overheid verzocht er op toe te zien dat de drie Cubanen waar het hier om gaat niet worden uitgewezen.