Spreekpunten bij de informele landbouwraad in Mainz (Duitsland)

Spreekpunten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw G. Verburg, bij de informele landbouwraad in Mainz (Duitsland) op 22 mei 2007

1. De rol van agrariërs de komende tien jaar

  • Boeren zijn in Nederland belangrijke actoren in het platteland:
    Zij beheren een zeer groot deel (ongeveer 70%) van het land. Daarmee hebben zij een belangrijke invloed op het platteland.
    Verder leveren zij, samen met anderen in de productieketen, een bijdrage aan de plattelandseconomie en de economische ontwikkeling van Nederland als geheel.
    In de derde plaats biedt de landbouw, naast voedselvoorziening, andere producten en diensten waaraan in de samenleving steeds meer behoefte is, zoals natuurbeheer, waterbeheer, recreatie en zorg.
  • Boeren moeten in een dichtbevolkt land als Nederland ook steeds meer rekening houden met andere functies van het platteland op het gebied van bijvoorbeeld recreatie, ontwikkelingsruimte voor het midden- en kleinbedrijf en natuurontwikkeling. Daarnaast zijn er ook steeds meer wensen ten aanzien van de producten en productiewijze. Denk aan eisen op gebieden als milieu, natuur en dierenwelzijn.
  • Een deel van deze maatschappelijke wensen zal gerealiseerd worden doordat de markt ernaar vraagt en mensen bereid zijn er een prijs voor te betalen (denk aan biologische producten, streekproducten, scharrelvlees). Daarnaast zullen boeren steeds meer een ‘license to produce’ moeten verwerven door te beantwoorden aan de eisen die vanuit samenleving en overheid gesteld worden. In beide gevallen is ‘kwaliteit’ een kernbegrip.
  • Het voldoen aan deze maatschappelijke wensen en eisen heeft gevolgen voor de wijze waarop boeren hun werk doen, maar ook voor het aanzicht van het boerenbedrijf in het platteland.

2. Ontwikkeling plattelandsgebieden

  • Europa wordt gekenmerkt door een grote diversiteit van de regio's. Juist in die regionale diversiteit schuilt ook de kracht van Europa.
  • In het dichtbevolkte Nederland zijn de verschillen tussen stedelijke en plattelandsgebieden beperkt in vergelijking met veel andere lidstaten. Er zijn wel verschillen in bijvoorbeeld economische ontwikkeling en voorzieningenniveaus, maar dat leidt in het algemeen niet tot grote problemen of achterstanden.
  • Wel is het zo dat in Nederland de druk op het platteland vanuit de stedelijke gebieden toeneemt. Grote delen van het platteland worden 'peri-urbaan' van karakter. Iets dat zich niet alleen in Nederland, maar in meer gebieden in Europa voordoet. Dit verschijnsel verdient dan ook aandacht in het EU-beleid, naast het probleem van de leegloop van het platteland, waar andere delen van Europa mee te kampen hebben.
  • Hoe dan ook, het is van belang om goed zicht te hebben op de specifieke kwaliteiten van elk gebied. Op basis daarvan moet een ontwikkelingsroute bepaald worden. Dat proces dient in belangrijke mate in de regio zelf te gebeuren, met grote betrokkenheid van de inwoners en maatschappelijk groeperingen.
  • Een benadering waarin specifieke regionale behoeften meer centraal staan en waarin ruimte wordt gegeven aan lokale en regionale kennis en verantwoordelijkheden (zie het 'new rural paradigm' van de OECD), spreekt mij dan ook zeer aan. In Nederland geven we hier deels invulling aan door de regionale autoriteiten een belangrijke rol te laten spelen in het plattelandsbeleid.

3. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en plattelandsontwikkeling

  • Voordat ik op deze vraag meer inhoudelijk inga, wil ik een viertal uitgangspunten formuleren voor overheidsingrijpen in het algemeen. Waarbij het van belang is om te beseffen dat overheidsingrijpen relevant voor het platteland en de bewoners daarvan, uit veel meer bestaat dan alleen het landbouwbeleid. Ook bijvoorbeeld sociaal beleid, milieu- en natuurbeleid, ruimtelijk ordeningsbeleid en economisch beleid doen ertoe. De samenhang tussen die beleidsterreinen moeten we niet uit het oog verliezen.
  • Eerste uitgangspunt is dat de overheid, bij het bezien van haar rol, goed luistert naar wat er in de samenleving leeft. De behoeften van boeren én burgers moeten leidend zijn bij de invulling van het toekomstige beleid. Ik ben mijn ambtstermijn dan ook begonnen met het voeren van gesprekken met zo veel mogelijk partijen om hun opvattingen te horen.
  • Verder dient de overheid een betrouwbare overheid te zijn. Een overheid die beloftes nakomt en gewekte verwachtingen waarmaakt. Dit betekent natuurlijk niet dat de overheid niet kan afwijken van een eerder gekozen lijn. Dat zou leiden tot een ongewenste starheid. Het betekent wél dat de overheid helder communiceert over haar besluiten en de onderliggende afwegingen, en dat zij daarop aangesproken kan worden. Het betekent ook dat bij drastische beleidswijzigingen redelijke overgangstermijnen worden gehanteerd.
  • In de derde plaats is het van belang om als overheid maatwerk te leveren. En daarbij komen vragen op als welke overheidslaag het beste geschikt is om maatwerk te leveren, en welke instrumenten ingezet zouden moeten worden. Maar hierbij hoort ook de vraag of overheidsingrijpen wel een wezenlijke bijdrage kán leveren aan de oplossing van gesignaleerde problemen.
  • Tot slot is het van belang dat we de doelen van beleid centraal staan. En niet de middelen. Dit om onnodige bureaucratie en administratieve- en uitvoeringslasten te voorkomen. En waar nodig terug te dringen. Daarvoor moeten overheden op alle niveaus kritisch naar zichzelf en het eigen beleid kijken. En ook vertrouwen durven geven aan burgers, ondernemers, en ook: andere overheden.
  • Wat zouden deze uitgangspunten moeten betekenen voor toekomstig (landbouw)beleid? Ik wil enkele gedachten daarover met u delen, met de aantekening dat de Nederlandse hierop visie nog in ontwikkeling is.
  • Feit is dat het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de afgelopen jaren al flink is veranderd (en nog verandert) in een richting die we in Nederland steunen: niet alleen (voedsel)productie op zich is belangrijk, maar juist ook de kwaliteit van producten en productiewijzen. Het GLB komt daarmee tegemoet aan reële maatschappelijke wensen.
  • Maar de wereld staat niet stil. Mondiaal is het nodige gaande op het gebied van economische ontwikkeling, concurrentie en handel. Ook worden we geconfronteerd met 'nieuwe' problemen als bijvoorbeeld de klimaatproblematiek. En binnen Europa wordt door velen nog steeds kritisch gekeken naar het GLB. Het GLB dient verder te gaan op de ingeslagen weg. Door in te zetten op verdere versterking van de concurrentiekracht van de landbouw. En door in te zetten op het beter voldoen aan maatschappelijke wensen ten aanzien van de duurzaamheid van de landbouw en het landelijk gebied.
  • Wat betreft het eerste, het versterken van de concurrentie-kracht: dit betekent dat het GLB in de toekomst gericht moet worden op het uitdagen van boeren om te kiezen voor het versterken van hun ondernemerschap en het moderniseren van hun bedrijf. En om zich te richten op het produceren van kwaliteitsproducten en -diensten waarvoor een markt bestaat. Hiermee wordt de landbouw duurzamer in economische zin.
  • De duurzaamheid van de landbouw in meer ecologische zin kan vergroot worden door landbouwers te prikkelen om nog zorgvuldiger om te gaan met milieu, natuur en landschap. Daarnaast mogen boeren die extra (d.w.z. bovenwettelijke) prestaties leveren op deze gebieden daarvoor beloond worden. En boeren die door duurzaam te werken een concurrentienadeel ondervinden in de markt, moeten kunnen rekenen op bescherming. Met name ook degenen die bijdragen aan het in standhouden van gebieden die vanuit maatschappelijk oogpunt een bijzondere waarde hebben, maar ook vaak kwetsbaar zijn. Op deze manier kan de landbouw ook recht doen aan zijn rol als (belangrijk) beheerder van het platteland.
  • Zowel bij versterking van het concurrentievermogen als bij het verduurzamen van landbouw en landelijk gebied speelt het ontwikkelen, maar vooral ook het uitwisselen en in praktijk brengen van kennis en innovatieve ideeën een belangrijke rol.
  • Ik sluit af. We zullen de komende jaren nog menigmaal van gedachten wisselen over hoe het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid er uit moet zien. Voorop moet staan dat het GLB niet alleen van en voor boeren is, maar voor de hele samenleving. Het GLB moet inspelen op veranderingen die zich in de samenleving voordoen. Het dient oplossingen aan te reiken voor de problemen die in de landbouw en in plattelandsregio's in Europa spelen. Het dient landbouwers te prikkelen om hun bedrijven concurrerender te maken en het platteland leefbaarder en vitaler. En daarbij dient het ook nog eenvoudig in zijn uitvoering te zijn. Dat is de uitdaging die de komende jaren voor ons ligt. En over hoe we dat voor elkaar krijgen, zullen wij ongetwijfeld nog vele gesprekken met elkaar en met anderen voeren.