Toespraak minister Plasterk bij congres Matching Cultuur en Economie

Dames en heren,

Vorige week stond er een artikel in NRC dat begint met het volgende citaat: “Een beeldhouwwerk verkopen? Dat legt een soort druk op je van iets moeten.”

Het citaat is van een vierdejaars student beeldhouwkunst. ‘Maar moeten we niet allemaal’, vraagt de schrijver van het stukje zich vervolgens af.

Ja, dat moeten we. Dit congres staat in het teken van het verkennen van nieuwe markten voor de kunsten. U bent bij elkaar om te netwerken, om te praten over sponsoring, mecenaat en marketing.

Dat zijn geen onderwerpen waarbij de relatie tussen de overheid en de kunstsector centraal staat. Integendeel. Vandaag staat centraal wat de kunstsector, particulieren en het bedrijfsleven voor elkaar kunnen betekenen. Wat kunnen ze van elkaar leren? Hoe kunnen ze elkaar versterken?

Aan het einde van het NRC artikel bleek dat de studente niet rekent op subsidie van de overheid. Ondanks de druk gaat ze zelf haar “artistieke autonomie” verkopen, en neemt er gewoon een baan als automonteur naast. Ze wil graag in opdracht werken, vertelt ze.

Dat is dan misschien een inperking van haar vrijheid, maar dat lijkt haar juist goed: “Dat kan verrijkend zijn, want je maakt keuzes.” En dit vind ik een hele goede zaak. Want eigen keuzes zijn belangrijk voor de ontwikkeling van mooie dingen.

In Nederland heeft de overheid een grote rol bij het subsidiëren van kunst. Als minister van Cultuur vind ik het van groot belang dat de kunstsector een sterke, maatschappelijk verankerde sector is. Dat komt de kunst ten goede en dat komt de samenleving ten goede. Ik vind het óók belangrijk dat we blijven nadenken over de redenen om kunst te subsidiëren. Subsidie van de overheid betekent dat alle burgers meebetalen, terwijl anderen de keuzes maken waar het geld aan besteed wordt. Daarom moeten de overheid hier zorgvuldig mee omgaan.

Welke argumenten zijn er voor de overheid om kunst te subsidiëren? Ten eerste kan de overheid kunst subsidiëren vanwege het merit good principe. Dat wil zeggen: iets waar mensen toegang toe moeten kunnen hebben, zélfs wanneer ze dat niet zó belangrijk vinden dat ze er zelf voor zouden willen betalen.

Die redenering geldt in ieder geval in het onderwijs, waar we kinderen stimuleren om een theater of museum te bezoeken of serieuze boeken te lezen. Ook wanneer ze daar in eerste instantie niet veel trek in hebben. Omdat we vinden dat kinderen kunst moeten ‘leren eten’, omdat dat later hun hele leven zal verrijken.

Ten tweede noem ik het collectief-goed-argument. Een voorbeeld is een kunstwerk op een publieke plaats. Zonder subsidie zou niemand, of bijna niemand, de prijs van dat kunstwerk volledig kunnen of willen betalen. Terwijl alle inwoners van de stad samen er allemaal best een euro voor over hebben dat er ergens een mooi beeld staat.

Ten slotte wijs ik u op het argument van de ‘externe effecten’. Dat zijn bijvoorbeeld de positieve effecten van musea of theaters op de horeca in een wijk, of op de winkeliers in een gemeente. Mensen kunnen individueel een museum bezoeken en betalen daar ook individueel voor, maar ook de omgeving profiteert van er van mee. Een rijk cultuurleven heeft een positief effect op de keuze van mensen op een bepaalde plek te willen wonen. Dit heeft ook een positief op bedrijven die in een omgeving met culturele voorzieningen gemakkelijker nieuw personeel aantrekken.


Dames en heren,

Dat brengt mij bij de plannen van het kabinet. In het regeerakkoord staat dat er 100 miljoen extra wordt geïnvesteerd in cultuur, maar dat er tevens 50 miljoen euro wordt ingeboekt onder de noemer ‘profijtbeginsel cultuur’. Over hoe ik deze investeringen en bezuigingen ga invullen zal ik de Tweede Kamer binnenkort informeren.

Wel wil ik mijn benadering met u delen. Mij gaat het er niet per definitie om dat mensen meer betalen voor een bezoek aan het theater of museum. Mij gaat het vooral om de inbedding van cultuur in de samenleving.

Niemand kan ontkennen dat een sterke band tussen kunstenaars en maatschappij een goede zaak is. Een te sterke afhankelijkheid van overheidssubsidie beperkt in wezen de vrijheid van een kunstenaar. Een overheid kan immers niet anders dan regels stellen voor de besteding van belastinggeld. Van de andere kant kan een puur commerciële werkwijze kleinschalige initiatieven, artistieke vernieuwing en ook confronterende kunst in de weg staan.

Een kunstsector die in staat is om particulieren en bedrijven te betrekken bij zijn werk, ook in financiële zin, is een sterke sector.

Ik pleit er dan ook voor dat de cultuursector particulieren, bedrijven en publiek aanspreekt waar mogelijk, en zich tot de overheid wendt waar nodig.

Er zijn vele manieren om hier aan te werken. Ik wil dat stimuleren, maar u moet het doen. Het feit dat u hier vandaag aanwezig bent bewijst dat u het al doet of er mee aan de slag wilt gaan.
Op dit congres worden voor de cultuur nieuwe markten verkend. Er worden workshops gegeven over marketing, sponsoring en cultuurmecenaat.

Nieuwe markten
De sector is al flink in beweging. Het programma Art Partner van de Stichting Art Initiatives bijvoorbeeld, helpt jonge beeldend kunstenaars hun weg te zoeken in hun bestaan als kunstenaar. Art Partner laat bedrijven en kunstenaars met elkaar samenwerken, zodat ze van elkaars kennis, motivaties en beweegredenen leren en profiteren. Een bedrijf sponsort een kunstenaar en draagt zo bij aan zijn zakelijke ontwikkeling, en andersom levert de kunstenaar met zijn visie een bijdrage aan de inhoudelijke ontwikkeling van het bedrijf.

Marketing
Theaters en concertzalen voornamelijk publiek met een bovenmodaal inkomen. Het blijkt dat deze mensen bereid zijn veel te betalen voor hun kaartje. De uitdaging voor de culturele sector is dus om déze groep aan te spreken: ‘the art of separating people from their money’.
Het gaat er om dat mensen kunnen kiezen, en voor die keuze betalen. Dat is een simpel marketingprincipe. Je kunt het vergelijken met wat vliegtuigmaatschappijen doen: een plek op een vlucht om zes uur ’s ochtends, in het middenpad, met een tussenstop, kost minder dan een raamplek op een rechtstreekse vlucht die om half tien gaat.

Indien het de cultuursector lukt om deze instrumenten optimaal te benutten, betekent dit een sterke maatschappelijke verankering.

Ik ben mij ervan bewust dat dit ambitieus is en om veranderingen vraagt. In veranderingen moet je investeren. Dat vraag ik van u en dat gaat het kabinet ook doen. Er moet wat opgebracht worden, maar er komt veel meer terug. In de 100-dagenbrief van het kabinet die volgende week naar de Tweede Kamer gaat, staat de eerste aanzet hiervoor. Voor de zomer zal ik deze plannen nog verder uitwerken in de hoofdlijnennotitie van het cultuurbeleid voor de komende vier jaar.