Kabinet vraagt sociale partners advies over arbeidsovereenkomst

Het kabinet vraagt werkgevers en werknemers uiterlijk 1 september 2007 te adviseren over een kabinetsvoorstel over de arbeidsovereenkomst. Dit voorstel is onderdeel van een brede aanpak van arbeidsparticipatie door het kabinet. Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de adviesaanvraag samen met de tweede evaluatie van de Flexwet vandaag gestuurd aan de Stichting van de Arbeid, overlegorgaan van de sociale partners, en de Tweede Kamer.

Het kabinet stelt in de aanvraag wijzigingen voor van de arbeidsovereenkomst, onder meer op het punt van de beëindiging daarvan. Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat wijzigingen in de regeling van de arbeidsovereenkomst noodzakelijk zijn om te komen tot versterking van de arbeidsparticipatie. Die wijzigingen vormen onderdeel van een breder pakket aan maatregelen. De wijzigingen bestaan uit een wederzijdse verplichting tot scholing, een vereenvoudiging van de ontslagregeling en maximering van de ontslagvergoeding, en een betere bescherming van mensen met een tijdelijk arbeidscontract.

Het kabinet is van plan te komen tot een wettelijke regeling en vraagt om het advies van sociale partners over de inhoud daarvan. Voor wat betreft de beëindiging van de overeenkomst komt deze inhoud neer op het volgende:

Het huidige systeem gaat uit van beëindiging via de rechter of het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Het kabinet wil het mogelijk maken dat de werkgever mits daartoe grond is de arbeidsovereenkomst kan beëindigen zonder eerst naar de rechter te hoeven. Hij is dan wel verplicht om een vergoeding te betalen aan de werknemer. Bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen is de werkgever niet op grond van de wet verplicht een vergoeding te betalen, als het ontslag vooraf is getoetst door het CWI. De regeling laat onverlet dat vooral bij collectief ontslag een sociaal plan wordt overeengekomen waarin wel vergoedingen worden afgesproken.

Het kabinet wil de hoogte van de wettelijke ontslagvergoeding stellen op een maandsalaris per dienstjaar, vermeerderd met een opslag voor oudere werknemers. Bij hen tellen de dienstjaren tussen 40 en 50 jaar anderhalf keer en vanaf 50 jaar twee keer mee voor de berekening van de ontslagvergoeding. De ontslagvergoeding is maximaal gelijk aan een jaarinkomen, tenzij dit jaarinkomen lager is dan 75.000 €. In dat geval ligt het maximum bij dat bedrag. In geval van oudere werknemers ligt dit maximum bij 100.000 €.

Verder komt er een wederzijdse scholingsplicht. Werkgevers worden verplicht werknemers te scholen en werknemers om scholing te volgen. De kosten hiervan kunnen werkgevers tot een kwart maandsalaris per dienstjaar verrekenen met de ontslagvergoeding.

Het kabinet wil in samenhang hiermee de rechtspositie van tijdelijke werknemers verbeteren. De tweede evaluatie van de Flexwet geeft daar ook aanleiding voor. De vrijheid om af te wijken van de wettelijke regeling die geldt voor tijdelijke contracten wordt ingeperkt. Dat betekent, dat na drie jaar of bij het vierde contract altijd een vast contract ontstaat. De periode van drie jaar kan nog wel door sociale partners bij CAO worden verlengd, maar alleen als er sprake is van contracten met een minimale duur van een jaar. Het kabinet vindt het wel wenselijk, dat als een werknemer langer dan drie jaar op een tijdelijk contract in dienst is, de werkgever na afloop daarvan een vergoeding moet betalen, over de jaren na het derde dienstjaar. Hiermee wordt het verschil tussen mensen met een tijdelijk en een vast contracten verkleind.