Antwoorden op kamervragen van Ormel over palliatieve sedatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer
Der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG/K-2797073

27 september 2007

Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op de vragen van het Kamerlid Ormel (CDA) over palliatieve sedatie (2060723110).


Vraag 1

Wat vindt u van de uitkomsten van een onderzoek waaruit blijkt dat zeker de helft van de Amsterdamse huisartsen in een te vroeg stadium terminale sedatie toepast? 1)

Vraag 2
Acht u dit onderzoek representatief voor de rest van Nederland?

Antwoord 1 en 2
Het onderzoek is niet gebaseerd op een representatieve steekproef. Algemene conclusies over de naleving van de richtlijn palliatieve sedatie kunnen dan ook niet worden getrokken. Wel wordt er een signaal gegeven dat besluitvorming van huisartsen om palliatieve sedatie te starten niet altijd conform de richtlijn lijkt te gebeuren en dat er huisartsen zijn die op basis van verkeerde indicatiestelling een dormicumpomp aanvragen voor het uitvoeren van palliatieve sedatie.
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Palliatieve sedatie is een medische beslissing in de laatste levensfase. Het is van belang dat artsen zich houden aan de richtlijn van de KNMG.
Sinds 1 mei worden huisartsen in de regio Amsterdam met een aanvraag voor een dormicumpomp eerst doorgeschakeld naar een van de medewerkers van de Helpdesk Palliatieve Zorg in Amsterdam voor overleg. In deze situatie zie ik het als een adequate reactie om telefonische consultatie standaard onderdeel te laten zijn van de procedure voor aanvraag van een dormicumpomp en daarmee artsen te ondersteunen in de besluitvorming rond palliatieve sedatie.

Vraag 3
Vindt u dat er sprake is van een verkapte vorm van euthanasie als een patiënt overlijdt door sedatie en niet door de ziekte waar deze aan lijdt?

Antwoord 3
De KNMG-richtlijn palliatieve sedatie stelt dat palliatieve sedatie - in de vorm van diepe continue sedatie - geïndiceerd is als een patiënt lijdt aan refractaire, te weten onbehandelbare, symptomen en een levensverwachting heeft van maximaal twee weken. Vocht en voeding worden hierbij onthouden. Vaak eet of drinkt een patiënt uit zichzelf al niet meer.
Als de richtlijn adequaat wordt toegepast, overlijdt de patiënt tijdens de sedatie op natuurlijke wijze aan de ziekte. Echter indien de sedatie eerder dan twee weken voor het verwachte overlijden wordt gestart, is het niet uit te sluiten dat de patiënt mogelijkerwijs tijdens de sedatie overlijdt door gebrek aan vocht en voeding. Dan kan sprake zijn van levensbeëindiging.

Vraag 4
Bent u bereid een landelijk onderzoek te ondersteunen naar de manier waarop artsen omgaan met palliatieve sedatie?

Antwoord 4
Het ErasmusMC en het VUmc zijn gezamenlijk gestart met een onderzoek naar de praktijk van palliatieve sedatie in het ziekenhuis, het verpleeghuis, de huisartspraktijk en het hospice. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de knelpunten die artsen en verpleegkundigen ondervinden in de besluitvorming en de uitvoering van palliatieve sedatie. Vooralsnog richt het onderzoek zich op de regio Rotterdam Rijnmond en Amsterdam, maar de intentie is om het onderzoek verder uit te breiden naar andere regio’s in Nederland. ZonMw draagt zorg voor de financiële ondersteuning.

Vraag 5
Welke maatregelen overweegt u als blijkt dat artsen de KNMG richtlijn uit 2005 over palliatieve sedatie in onvoldoende mate naleven, onvoldoende het landelijk netwerk consulteren en onvoldoende op de hoogte zijn van medische ontwikkelingen rond pijnbestrijding?

Antwoord 5
Op termijn zal het onderzoek van het ErasmusMC en het VUmc aanknopingspunten bieden voor verdere verbetering van de praktijk van palliatieve sedatie. Op dit moment ben ik in gesprek met de KNMG over de wijze waarop de implementatie van de richtlijn palliatieve sedatie ook nu al kan worden verbeterd.

1) Trouw, 11 en 13 augustus 2007