Persprijs Jacques van Veen

Dames en heren,

Dank voor uw uitnodiging om hier aanwezig te zijn bij de uitreiking van de Persprijs Jacques van Veen. En dank aan de heer Kristen voor zijn onderzoek over publiciteit en straftoemeting. We zullen het op het Ministerie van Justitie met interesse lezen.
Wat betreft een inhoudelijke reactie op het onderzoek, kan ik kort zijn: het is niet aan de bestuurlijke overheid om te oordelen over de invloed van publiciteit op strafzaken, dat wil zeggen, de invloed op de strafmaat. Daar is de rechter voor. En als het Openbaar Ministerie zich niet met het oordeel van de strafrechter over de strafoplegging kan verenigen, kan het hoger beroep of cassatie aantekenen, waarna een hogere rechter een nieuw oordeel zal geven. Verder reikt de macht van het bestuur niet.

Maar er valt over het thema ‘publiciteit als straf’, natuurlijk heel veel te zeggen. En die kans grijp ik graag aan, met zoveel journalisten in de zaal. Zoals u weet is publiciteit voor de meeste politici bepaald geen straf. Sterker nog: publieke aandacht, daar zouden ze – bij wijze van spreken natuurlijk - wel een moord voor willen plegen.

Ik wil graag iets zeggen over de relatie tussen de media, publiek en politiek en de dynamiek van de zogenaamde medialogica, over de rol van beelden in de politieke discussie. Bijvoorbeeld over het tbs-bestel waar ik nu, als staatssecretaris, verantwoordelijk voor ben.

Zoals u wellicht weet, maakte ik als Kamerlid deel uit van de Parlementaire onderzoekscommissie, die rapporteerde over het TBS-systeem, de Commissie Visser. Deze was in het leven geroepen naar aanleiding van een aantal incidenten die voor grote beroering hadden gezorgd in de media, bij het publiek en bij de politiek.
Over de TBS in de maatschappelijke beeldvorming kregen we een advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in de vorm van een interessant rapport “Ontsnappen aan medialogica”.
Dat voor een deel weer steunde op een eerder RMO-rapport hierover.

De achterliggende gedachte bij medialogica is, kort gezegd, dat beeldvorming en realiteit twee verschillende werelden zijn. Tussen pers, politiek en burger kan - door informatiestromen en door onderlinge reacties-, een “eigen” dynamiek ontstaan, de medialogica. Met als mogelijk resultaat een hype, waarbij elk bericht de lading van het vorige bericht vergroot en versterkt. Deze dynamiek kan uiteindelijk het beeld zozeer beïnvloeden, dat de risicoperceptie van de burger - de ontvanger van de boodschap – daardoor gewijzigd wordt. Om een simpel voorbeeld te geven: in 2005 was er acht keer zoveel berichtgeving over incidenten door tbs-ers dan in 2001. Resultaat; de burger maakt zich meer zorgen om ontsnapte tbs-ers. En dat terwijl het feitelijk aantal incidenten in de tussenliggende periode gelijk is gebleven.
Ik wil hier overigens niet zeggen dat ontsnapping van tbs-ers niet ernstig is, integendeel. Iedere ontsnapte tbs-er is er één teveel. En uiteraard spant de overheid zich voortdurend in om de samenleving veiliger te maken. We moeten de risico’s tot een absoluut minimum zien te beperken.

Er gaapt een kloof tussen beeld en realiteit. Dan is de vraag: hoe kunnen we hier nu het best mee omgaan? Kunnen we die medialogica beïnvloeden? Kunnen we ervoor zorgen dat beeld en realiteit dichter bij elkaar komen?

De RMO stelt voor daartoe in de beeldvorming meer rationele en wetenschappelijke analyse in te brengen. Bijvoorbeeld door het feitelijk risico voor mensen te belichten als er een tbs-er is ontsnapt. Door breder te informeren dan alleen het incident, door ook relativerende feiten naar voren te brengen. Op die manier scheppen we meer logica binnen de medialogica.

Daar kan iedereen zijn steentje aan bijdragen: de burger zelf, door kritisch te zijn en verder te kijken dan zijn neus lang is. De media door zich niet uitsluitend te richten op de verontwaardiging maar ook aandacht te besteden aan bijvoorbeeld de hoogte van het risico. Voor alle duidelijkheid: dit is een aanbeveling. En de politiek of de overheid door regelmatig het publiek op de hoogte te brengen van de algemene situatie.

Tot zover het RMO rapport. Maar in de praktijk lopen we al snel tegen een probleem op, namelijk dat objectieve berichtgeving en puur op ratio gevoerde politiek en beleid in het dagelijks leven vaak niet beloond worden. De onzichtbare hand van marktwerking brengt realiteit en beeldvorming niet noodzakelijk dichter bij elkaar. Plat gezegd: kranten verkopen beter met pittig nieuws, en politici krijgen meer aandacht als ze een crisis ontketenen dan als ze er één bezweren.

Ook de invloed die we als overheid op de publieke discussie kunnen uitoefenen is beperkt. Je kunt incidenten proberen te relativeren met algemene cijfers, maar dat is meestal “geen nieuws”. Je kunt via eigen publicaties en websites een algemeen beeld proberen neer te zetten, maar het is de vraag of je daar iedereen mee bereikt.

Het zou mooi zijn als het vanzelf zou gaan; als er een natuurlijk systeem was dat politici en media zou motiveren om zo goed en objectief mogelijk de feiten te presenteren. Maar zoals ik zei is dit niet het geval: de grootste schreeuwers trekken vaak de meeste aandacht en een doordachte benadering wordt al snel afgedaan als besluiteloos, weinig doortastend of – nog erger - als “oude politiek” .

Natuurlijk kunnen we bij de Raad van de Journalistiek terecht als er onjuiste feiten worden gepubliceerd. En als een politicus liegt, kan die met feiten worden ontmaskerd. Maar hoe zorg je nu ervoor dat mensen zich actief inspannen om bij te dragen aan reële beeldvorming? Hoe beloon je mensen om zo objectief en feitelijk mogelijk te blijven? Daar weet ik het antwoord niet op, en ik ben benieuwd hoe u erover denkt.

In ieder geval is wat we vandaag doen een stap in de goede richting. Want de Jacques van Veenprijs is de beloning voor kwaliteit van de verslaggeving over het recht. Helaas kan Jacques er niet meer bij zijn, maar zijn geest leeft voort, in deze prijs en de kwaliteit waar die voor staat.

Mijn felicitaties aan degene die hem gaat ontvangen!