Toespraak staatssecretaris Bijleveld op CDA-bestuurdersdag

Dank voor de uitnodiging om een inleiding te verzorgen op deze Bestuurdersdag van de Bestuurdersvereniging van het CDA. Zoals u waarschijnlijk kunt raden, voor mij geen onbekende club. Het is leuk om hier nu als verantwoordelijk bewindspersoon te spreken over het openbaar bestuur en meer in het bijzonder over het geloof in gemeenten en provincies.

Er is de laatste tijd veel ontwikkeling in de bestuurlijke verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden. Met het aantreden van dit kabinet is er op het punt van deze verhoudingen een nieuwe wind gaan waaien. Wie het interview met mij in het laatste nummer van Bestuursforum heeft gelezen, zal niet zijn ontgaan dat ik zelf als burgemeester niet erg gelukkig was met bepaalde besluiten van het vorige kabinet.

Dit kabinet wil problemen van mensen oplossen in samenwerking met de medeoverheden. Het openbaar bestuur ten dienste van de mensen waar het om gaat, of beter gezegd, waar het om zou moeten gaan. Als ik zeg openbaar bestuur, bedoel ik eigenlijk de overheid. En bij de overheid zit een groot probleem. Er is namelijk niet één overheid, hoewel veel mensen dat begrijpelijkerwijs wel zo zien. We hebben natuurlijk het Rijk, de provincies, gemeenten, waterschappen, maar ook nog een hele trits van zelfstandige bestuursorganen die allemaal overheidstaken uitvoeren. Het is een lappendeken en de burger moet zelf zijn weg zien te vinden tussen alle instanties en overheidslagen. Iedereen hier heeft vast wel eens het gevoel gehad van het kastje naar de muur gestuurd te worden.

En dat is natuurlijk raar. Het lijkt een beetje alsof de mensen er zijn voor de overheid en niet andersom. Dit leidt tot verlies van vertrouwen in de overheid. Zij kan niet waarmaken wat de burger van haar verlangt. Eén van mijn prioriteiten is dan ook om de mens weer centraal te stellen en niet de toevallige overheidsinstantie waar die persoon mee te maken krijgt.

Dat betekent niet dat ik vind dat er maar één overheid moet zijn, maar wel dat ik vind dat de verschillende overheidslagen als één moeten opereren. Verantwoordelijkheden moeten helder zijn, elkaar niet overlappen en gericht zijn op zo goed mogelijke dienstverlening aan de mensen.

Dit kabinet wil daarom investeren in goede relaties met de medeoverheden. Het zal u niet ontgaan zijn dat we een veelomvattend bestuursakkoord met de VNG hebben gesloten.

Het zal u niet verbazen dat ik, als oud-burgemeester, grote waardering heb voor de bestuurslaag, waarvan men in het algemeen zegt dat deze het dichtst bij de burger staat: de gemeente. Het rapport-Van Aartsen spreekt in dit verband zelfs over de gemeente als “Eerste overheid”. Zonder daar nu verder op in te gaan, wil ik hier wel zeggen dat ik geloof in sterke gemeenten die die taken toebedeeld krijgen die zij redelijkerwijs aankunnen. In die zin geloof ik dat er met dit coalitieakkoord en bestuursakkoord sprake is van een herontdekking van de gemeente, door veel meer taken gedecentraliseerd daar neer te leggen.

In het bestuursakkoord wordt per vakgebied aangegeven welke taken en bevoegdheden binnen welke termijn worden gedecentraliseerd. Dit betreft onder meer taken op het gebied van:
veiligheid
jeugd en gezin
wonen, wijken en integratie
participatie, armoedebestrijding en schuldhulpverlening
maatschappelijke ondersteuning

Gisteren hebben we met de VNG ter uitvoering van het bestuursakkoord afspraken gemaakt over de verbetering van de dienstverlening voor burgers en bedrijven en de vermindering van het aantal regels. Deze afspraken zijn vastgelegd in de uitvoeringsagenda. Doel is de dienstverlening merkbaar te verbeteren, knelpunten op te lossen en de regeldruk met 25% te verminderen.

De VNG heeft daarom een lijst van blokkades opgesteld die met voorrang zullen worden aangepakt. Zo kunnen Rijk en gemeenten samen de wet- en regelgeving merkbaar verbeteren, ook al omdat Rijksregelgeving de aanpak van lokale regels bemoeilijkt. De uitvoeringsagenda pakt verder de belangrijkste knelpunten voor burgers en bedrijven aan door te werken aan begrijpelijke taal en snelle dienstverlening van niveau. Bij de verstrekking van vergunningen wordt meer uitgegaan van het vertrouwen in burgers en bedrijven, maar bij overtreding van de regels wordt ook strenger gestraft. Verder gaan gemeenten onverkort door met het doorlichten van alle modelverordeningen om zo overbodige regels te schrappen of anders regels waar mogelijk te vereenvoudigen.

Verder gaan gemeenten en het Rijk werken met een volgsysteem (tracking en tracing systeem) om burgers en bedrijven inzicht te geven in de afhandeling van hun aanvraag. Hierdoor ontstaat meer inzicht in de wacht- en doorlooptijden, zodat de dienstverlening kan worden verbeterd en de wacht- en doorlooptijden kunnen worden verkort. Ook zullen de wettelijke termijnen van de meest aangevraagde producten inzichtelijk worden gemaakt. Verder wordt de dienstverlening verbeterd doordat burgers slechts één keer hun gegevens hoeven aan te leveren bij een klantcontactcentrum van de overheid.

De decentralisatie en verdere uitvoering van het bestuursakkoord vereist veel van de gemeenten en de vraag moet dan ook gesteld worden of alle gemeenten daar wel in voldoende mate zijn voor toegerust. De bestuurskracht van gemeenten moet zodanig zijn dat zij de taken die zij toebedeeld krijgen goed kan uitvoeren. Geen enkele burger zit erop te wachten dat hij niet goed geholpen wordt, al is het dan bij het gemeentelijke loket.

Niet alleen ik moet die vraag stellen, dat geldt ook voor de gemeenten zelf. Zij moeten hier ook niet te lang mee wachten. Los van de decentralisatie zien verschillende colleges van B & W dat hun takenpakket uitbreidt en dat de aard van de maatschappelijke vraagstukken steeds complexer wordt. Gemeenten moeten welbewust aan de slag om te bekijken of zij wel klaar zijn om dergelijke taken te verrichten.

Er is nu een interbestuurlijke Taskforce – zo heet dat nu eenmaal – om het vergroten van de bestuurskracht verder uit te werken. Dat hangt overigens ook samen met het verminderen van bestuurlijke drukte, maar dat terzijde.

Jammer genoeg wordt het begrip bestuurskracht door veel bestuurders en lokale politici alleen verbonden met herindeling. Dat is op zich begrijpelijk, maar niet nodig. Gemeenten staan terughoudend tegenover schaalvergroting uit onzekerheid over de nieuwe financiële positie. De tijd van grootschalige herindelingen, opgelegd door het Rijk, ligt echter achter ons.

Wat dit betreft is het regeerakkoord zeer strikt: “Herindeling van gemeenten vindt plaats indien daarvoor voldoende lokaal draagvlak bestaat.” Dit neemt niet weg, dat ik het tot mijn verantwoordelijkheid reken om gemeenten op een verantwoorde manier met hun taken om te laten gaan. Ik ben nu dan ook aan het nadenken hoe het begrip “voldoende lokaal draagvlak” in gekleed kan worden op een manier die recht doet aan het regeerakkoord, maar tegelijkertijd ruimte biedt aan gemeenten om problemen op te lossen.

In het Bestuursakkoord is afgesproken dat het Rijk hulp aanbiedt bij het vergroten van bestuurskracht. Dit moeten we nog verder invullen, maar ik zou in ieder geval toe willen naar een situatie, waarin gemeenten periodiek hun bestuurskracht meten. Dit geldt overigens niet alleen voor kleine gemeenten. Recent onderzoek heeft aangetoond dat bestuurskracht ook bij grote gemeenten onvoldoende kan zijn.

Bestuurskrachtonderzoeken komen in alle soorten en maten voor. Momenteel wordt met het IPO en de VNG gesproken over wat de kernelementen van een bestuurskrachtonderzoek moeten zijn zodat de bestuurskracht van gemeenten op een zelfde wijze worden beoordeeld.

En wat nu, als de bestuurskracht tekortschiet? Herindeling is één van de mogelijkheden, maar zeker niet de enige. Ik heb op mijn werkbezoeken al vele interessante vormen van samenwerking gezien. Ik noem hier de BEL-gemeenten in Utrecht, die één gezamenlijke uitvoeringsorganisatie hebben en de gemeente Ten Boer in Groningen die haar uitvoering bij de stad Groningen heeft ondergebracht.

In het bestuursakkoord is afgesproken, dat wordt onderzocht op welke wijze gemeenten geholpen kunnen worden om de stap naar vergaande samenwerkingsvormen of herindeling makkelijker te maken. Daarover praten we nu met VNG en IPO. De bestuurskracht kan ook worden vergroot door investeringen in de eigen organisatie of door slim samen te werken op deelterreinen.

Ik wil ook nog graag iets zeggen over een ander onderwerp: het eigen belastinggebied van gemeenten en het loslaten van de limitering van de OZB.

Ik heb het in het begin al gezegd: dit kabinet kijkt anders aan tegen gemeenten dan het vorige kabinet. Het herstel van vertrouwen is een belangrijk uitgangspunt. De afschaffing van de maximering OZB moet ook in dat licht bezien worden. Het kabinet ziet dit voorstel van wet als een belangrijke stap in de verbetering van de bestuurlijke verhoudingen, namelijk door de afweging tussen lasten en voorzieningen en de verantwoording daarover dáár te houden waar deze hoort: bij de gemeenten.

Mede naar aanleiding van het rapport-Van Aartsen doemt dan vervolgens de vraag op over een verdere uitbreiding van het belastinggebied van gemeenten. Het zal geen verbazing wekken dat de VNG voor een dergelijke uitbreiding is.

Over de samenstelling van het eigen belastinggebied voor gemeenten zijn al stapels rapporten geschreven. De opties zijn duidelijk. Het nu doen van nader onderzoek vind ik dan ook niet nodig. We komen over dit onderwerp nog uitgebreid te spreken met de VNG.

En dan de provincie.

In tegenstelling tot de gemeenten is er nog geen bestuursakkoord met de provincies. Er zijn voor het jaar 2008 wel financiële afspraken gemaakt tussen kabinet en het IPO. U weet dat we euro 800 miljoen af zullen romen.

Onderdeel van de financiële afspraken is dat er een commissie komt die decentralisatievoorstellen voor de provincies voor periode 2009-2011 voorbereidt. Op basis van het advies van deze commissie willen het kabinet en het IPO dan in het voorjaar van 2008 een bestuursakkoord sluiten. Inzet van het kabinet is om tot soortgelijke afspraken te komen als met de gemeenten.

Deze afspraken hebben wat mij betreft ook betrekking op het takenpakket van provincies. Laat ik hierover helder zijn:
Bij sterke gemeenten wier takenpakket verder uitgebreid wordt, en die voldoende bestuurskracht hebben om deze ontwikkelingen in goede banen te leiden past een provincie die durft los te laten, die niet over de schouder van de gemeente meekijkt, kortom: een provincie die zich weer bezig gaat houden met haar kerntaken.

Als je kijkt naar de programma’s van de colleges zie je dat provincies hun middelen in geld, bestuurs- en menskracht in belangrijke mate inzetten voor gebiedsontwikkeling, infrastructurele projecten, openbaar vervoer, vitaal platteland en natuur- en landschap, milieu, waterbeheer en jeugdzorg, verkeersveiligheid, ruimtelijke ordening en infrastructuur.

Een hoop thema’s dus, waar ook veel andere bestuurslagen mee bezig zijn. Ook in het kader van bestuurlijke drukte wordt het een interessante discussie.

Ik sluit af: er valt nog veel meer te zeggen en ik denk dat we ook hier vandaag levendige discussies kunnen verwachten maar dat is geen probleem als we ons maar realiseren dat de verschillende bestuurslagen, die hier vertegenwoordigd zijn, één overheid vormen waarvan mensen terecht morgen verwachten dat deze met hun problemen aan de slag gaat. Ik geef het woord graag aan de Voorzitter van de Bestuurdersvereniging, Geert Jansen, die ongetwijfeld nog het nodige zal opmerken over mijn gevoelens ten aanzien van de kerntaken van de provincie!