Pensioendeling bij helft van de echtscheidingen

Bij ongeveer de helft van de (echt)scheidingen vindt pensioendeling plaats. En als dat niet gebeurt, is dat in bijna driekwart van de gevallen een bewuste keuze. Dit concludeert SEO Economisch Onderzoek in het rapport ‘Evaluatie wet verevening pensioenrechten bij scheiding’, in opdracht van het ministerie van Justitie. Daarmee is de doelstelling van Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) die in 1995 in werking is getreden, grotendeels bereikt.

De WVPS stelt dat beide ex-partners bij een scheiding recht hebben op de helft van het ouderdompensioen dat is opgebouwd tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. Dit vermogen is immers het resultaat van de inspanningen (werk en zorg) van beide partners.

Een ruime meerderheid van de ex-partners die het pensioen verevenen vindt het ook eerlijk. Wel is hierbij een verschil tussen mannen en vrouwen (61% versus 83%). Bij degenen die verevening oneerlijk vinden, hangt dat vaak samen met de oorzaak van de scheiding en met een eventuele nieuwe partner van de ex-echtgenoot.

Een ander knelpunt is de levenslange afhankelijkheid tussen ex-echtgenoten. De mogelijkheid om het recht op de helft van het pensioen direct bij scheiding te converteren in een zelfstandig pensioenrecht vergt meer tijd, terwijl veel ex-partners denken ‘hoe eerder gescheiden, hoe beter’.

Toch pakt de WVPS slechts in weinig gevallen echt onredelijk uit. Frustraties bij de pensioensverdeling kunnen worden toegeschreven aan het feit dat veel gehuwden niet op de hoogte zijn van het bestaan van de WVPS en het hen daardoor verrast tijdens de scheidingsprocedure.