Landelijk werkende (gezins) voogdij-instellingen

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

5515632/07/DJJ

16 november 2007

De afgelopen periode hebben mij van diverse kanten vragen bereikt over de positionering van de Landelijk werkende (gezins)voogdij-instellingen. Om de onduidelijkheden weg te nemen ten aanzien van mijn voornemens over de positionering van de landelijk werkende (gezins)voogdij-instellingen, bericht ik u hierbij als volgt.

In het bestuurlijk overleg jeugdzorg van 27 september jl. met onder andere het IPO, heb ik aangegeven dat ik de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg wil aangrijpen om te bezien wat de positie van de Landelijk werkende (gezins)voogdij-instellingen (LWI) moet zijn. Deze wettelijke evaluatie is gepland in 2009. Ik zal daarom in 2010 meer duidelijkheid kunnen bieden ten aanzien van de positionering van de Landelijk werkende (gezins)voogdij-instellingen. Omdat dit meer tijd vraagt dan de looptijd van het huidige Convenant Inpassing Justitietaken zal de looptijd worden verlengd.

In de zomer zijn over deze beleidslijn gesprekken gevoerd met onder meer vertegenwoordigers van het IPO, de MOgroep en de directeuren van de LWI’s. Deze gesprekken zullen worden voortgezet, in de lijn zoals hiervoor aangegeven.

Volledigheidshalve informeer ik u ook over de zorgaanbod-taken van de landelijk werkende instellingen. Met de convenanten “Inpassing aanbod van De Hoenderloo Groep (incl. Glen Mills) en Harreveld in stelsel van jeugdzorg” en “Inpassing aanbod van Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn, William Schrikker Stichting Pleegzorg en Stichting Joods Maatschappelijk Werk in stelsel van jeugdzorg” is de verantwoordelijkheid voor de planning en financiering van het zorgaanbod overgedragen aan de betrokken financierende provincies/grootstedelijke regio (in het vervolg: provincies). Met deze convenanten heb ik met de landelijk werkende instellingen, de financierende provincies en de overige provincies budgetafspraken voor de inpassingsperiode (de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2009) gemaakt. Dit betekent dat ten behoeve van de financiering van de afgesproken capaciteit van deze instellingen aan de uitkering zorgaanbod van de financierende provincie een structureel bedrag is toegevoegd. De overige provincies kunnen ‘om niet’ van deze capaciteit gebruik maken. Ook kunnen provincies vanuit hun uitkering zorgaanbod (via de financier) extra middelen ter beschikking stellen aan de betreffende landelijk werkende instelling. Met de convenanten is een zelfde werkwijze overeengekomen voor extra middelen die voor de jeugdzorg beschikbaar worden gesteld door het programmaministerie voor Jeugd en Gezin.
Op 15 oktober heeft de Stadsregio Amsterdam mij bericht dat het in de convenanten overeengekomen samenspel tussen financier en overige provincies voor wat betreft de Wiliam Schrikker Stichting Pleegzorg niet goed verloopt. Het IPO heeft toegezegd dit 15 november te zullen bespreken. Ik reken erop dat de provincies zullen toezeggen het convenant na te leven. Ik zal dit nauwlettend volgen.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet